Secli Sahaak bin Amir, appellant, comp. bij den adv. en proc. Mr. T. Hennij, contra

J. H. T. K, ten rechte J. K. T. H. Varenkamp, geintimeerde, conip. bij den adv. en proc.

Mr. G. W. Altheer.

HET HOOG-GERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH-INDIE,

Gehoord partij- n;

Gezien de stukken;

Ten aanzien der feiten:

Overnemende het exposé daarvan, vervat in het vonnis van den raad van justitie te Batavia dd. 3 Oktober 1890, waarvan appel, waarbij de voorgestelde exceptie is geadmitteerd, en de raad zicli onbevoegd heeft verklaard van dit geschil kennis te nemen, met verwijzing van partijen naar den rechter aangewezen bij art. 108 sub lo. van het Begl. op de R. O. juncto Staatsblad 1871 no. 129 en veroordeeling des eischers in de kosten van het geding;

En voorts: *

O. dat de succumbant van dit vonnis bij exploit van dagvaaraiug van 13 Januari dezes jaars is gekomen in hooger beroep bij dit Hof en ten dienenden dage voor eisch in appel heeft geconcludeerd:

dat het den Hove moge behagen te ontvangen het appel, te niet te doen het vonnis van den raad van justitie te Batavia op 3 October la90 tusschen partijen gewezen, waarvan appel, en doende wat die rechter had behooren te doen, alsnog te verwerpen de door geintimeerde in eerste instantie opgeworpen exceptie van onbevoegdheid, mitsdien den raad van justitie te Batavia bevoegd te verklaren kennis te nemen van het geding bij introductieve dagvaarding van 15 September 1890 tusschen partijen voor die rechtbank aanhangig gemaakt, en als een gevolg van dien, de zaak ten principale weder naar dien rechter te verwijzen, met veroordeeling van den geintimeerde in de kosten der beide instantiën ;