lste gedaagde acte is gevraagd, dat de 1ste gedaagde aanbiedt door getuigen te bewijzen :

le. dat eischer lange jaren was administrateur der 1'amanoekan en Tjiassemlanden en deze beheerde ;

2e. dat in 1884 en 1885 op die landen te zaraen gekapt is ongeveer 5500 kubieke meter djatiehout, waarvan in 18»7 verkocht zijn kunnen worden pl. m. 2600 kubieke meter, iu 1885 pl. ra. 1700 kubieke meter en in 18S6 de resteerende pl. in. 1200 kubieke meter;

3e. dat in 1886 is aangekapt pl. m. 2100 kubieke meter, waarvan de verkoop eerst in dit jaar was afgeloopen;

4e.' dat al het boven bedoelde hout was verkregen, nadat de bootnen waren geringd, op stam bestorven, geveld, van kant of vierkant bekapt en op stapels langs de wegen en de rivier verzameld was geworden, welke werkwijze sinds een lange reeks van jaren op de Pamanoekan en Tjiassemlanden gevolgd werd;

5e. dat echter in 1886, behalve de op die wijze sub 3 geoogste 2200 kubieke meter djatiehout, eischer in de laatste maanden van dat jaar volgens zijne eigen opgave 230523 stuks hoornen heeft doen vellen, maar, wat hiervan zij, de hoeveelheid daaruit verkregen of nog te verkrijgen hout totaal minstens 13 a 14000 kubieke meter bedraagt;

6e. dat al dit hout grootendeels ongeringd is en in ieder geval, terwijl 't nog niet op stam bestorven was, geveld is en onbewerkt en onbekapt, zooals het geveld werd, op den grond is blijven liggen over eene uitgestrektheid van 12000 bouws;

7e. dat de voor den afvoer meest gunstig gelegen djatiebosschen, namelijk die aan rivieren grenzende, totaal zijn geveld, jong en oud, rijp en groen en in 't algemeen zooveel is geveld, dat djatiehout, voor oogsten vatbaar, niet meer aanwezig is en gedurende een reeks van jaren geen houtaankap van eenige beteekenis meer heeft plaats gehad en kon plaats hebben;

en door de procureurs van eischer en tweeden gedaagde, dat eischer en tweede gedaagde ontkennen dat zij de landen in 1 886 niet als goede huisvaders hebben beheerd en dat zij roofbouw hebben gepleegd;