werpelijke volmacht in de door de wet bij art. 1792 13. VY. gegeven definitie valt, vermits die volmacht niet is gegeven in het belang van den lastgever (verkooper), maar in dat van den lasthebber (kooper), ten einde zonder moeielijkheden en zonder tusschenkomst van den verkooper de overschrijving te verkrijgen en de lasthebber derhalve door overschrijving van het aan hem verkocht perceel slechts handelde in zijn eigen belang; dat hiertegen niet obsteert het beweren van appellante dat bet belang van den lastgever zou blijken uit het feit dat hij door de overschrijving van de betaling der verponding bevrijd werd, vermits immers bij de koopovereenkomst bepaald was dat op den verkooper, gedurende den hem verleenden termijn tot wederinkoop van het perceel, de verponding en alle andere lasten bleven rusten ;

dat al mocht men aannemen dat ten deze de volmacht in het belang van kooper en verkooper beiden strekte, ook dan die volmacht niet te brengen is onder de definitie van art. 1792 13. W., vermits daarbij alleen sprake is van het belang van den lastgever;

dat verder het beweren van appellante als zoude de volmacht geen beding der koopovereenkomst zijn, is onjuist, omdat al wat in de betrekkelijke koopacte vermeld is behoort tot de bedingen en voorwaarden dier overeenkomst;

dat almede is onjuist het sustenu van appellante dat de volmacht door geintimeerde niet is aangenomen, vermits toch het tegendeel blijkt uit het feit dat geintimeerde de acte mede heeft onderteekend;

dat vermits bij gevolg vaststaat dat de volmacht een deel van de koopovereenkomst uitmaakt, die machtiging ook alleen kan vervallen, wanneer die overeenkomst ontbonden of vernietigd wordt, weshalve, nu geen van beiden heeft plaats gehad, de machtiging van kracht is gebleven;

dat evenmin appellantes beweren opgaat dat, nu geintimeerde heeft beweerd dat de onderwerpelijke volmacht aene procuratio in rem suain is, waarop art. 1813, al. 4 B. W. niet van toepassing is, geintimeerde ook niet het recht had zich op art. 1818 te