door dien dienstbode, met gedaagdes dos-a-dos rijdende, verkeerd uitwijken en daardoor aanrijden van eiscliers voertuig, zoodanig dat de boom van gedaagdes dos-a-dos is doorgedrongen in den hals van eiscliers paard;

dat nu de strekking van het door gedaagde aangeboden getuigenhewijs is om aan te toonen, dat die verwonding veroorzaakt is doordien eischer, door onbesuisd rijden en door verkeerd uit te wijken, gedaagdes voertuig heeft aangereden, met het gevolg dat de boom van gedaagdes dos a-dos in den hals van eischers paard is doorgedrongen en afgebroken en nog meer zware schade aan gedaagdes voertuig is toegebracht;

O. dat waar de enquete dus ten doel had om aan te toonen dat de beweerde schade veroorzaakt was door een daad van gedaagdes dienstbode, als tegenbewijs hiervan zeer zeker in aanmerking kunnen komen daadzaken, waaruit kan blijken dat die schade integendeel veroorzaakt is door daden van den eischer zeiven, al zijn die daadzaken ook anderen dan waarover de enquete geloopen heeft;

O. dat de gedaagde wel is waar had kunnen volstaan met jn het algemeen te verzoeken tot eene contra-enquete te worden toegelaten, doch niets hem belet reeds vooraf de feiten te praeciseeren, waardoor hij het tegenbewijs wil leveren;

dat de opvatting van den eischer dat, bij toewijzing van gedaagdes incidenteelen eisch, hij wederom recht op tegenbewijs zoude hebben, is onjuist, aangezien art. 171 Rv. wel één getuigenverhoor kent voor elke der gedingvoerende partijen, maar niet nog eens een getuigenverhoor toestaat aan de wederpartij na de contra-enquete;

Gelet op de art. 58, 171 en 190 Rv.;

Wijst den gedaagde zijnen incidenteelen eisch toe;

Laat hem toe door getuigen te bewijzen : dat op den 6den Mei 1889, des namiddags te ongeveer half twee uur, de eischer, voerende zijne dos-a-dos, door onbesuisd rijden en door verkeerd uit te wijken op den weg van Cheribon naar Kalitandjoeng, ter hoogte van de dessa Kangraksan, gedaagdes voertuig heeft aangereden en daartegen is -aangekomen