wordende verder beroep gedaan op artt. 833 en 834 B. W. en betoogd dat waar gedaagde weet, dat Mevrouw Messerschmidt al intestato overleden ia, hij ook positief weet, dat eiseher erfgenaam is en als zoodanig beheerder des boedels of omgekeerd dat hij, als beheerder optredende, per se erfgenaam moet zijn, zonder dat dit nader behoeft te worden aangeduid, blijkende uit de resolutie der Weeskamer dd. 8 November 1888 dat eiseher beheerder is des boedels, wordende nog overgelegd eene resolutie van dat college dd. 4 April 1889;

dat terecht verlof verleend is tot conservatoir beslag; wijders wordt verwezen naar artt. 1127 eti 1048 B. W. om aan te toonen dat eiseher bevoegd was als beheerder van den boedel te ageeren en verder betoogd :

dat wat gedaagdes uitlegging van art. 720 Rv. betreft, dit artikel op die wijze uitgelegd wel achterwege had kunnen blijven, en als iemand herhaaldelijk verhuist en zijne goederen steeds vermindert, wel moet aangenomen worden dat hij heeft aangevangen ze te verduisteren, zonder dat dit behoeft te worden aangeduid; terwijl gedaagde beroep bad kunnen doen op art. 724 Rv. en hij, door eerst bij conclusie van antwoord tegen het beslag op te komen, daarin heeft geconsenteerd;

dat gedaagdes eiseh tot veroordeeling van eiseher in privé in de kosten niet kan toegewezen worden;

dat die eisch ook ongepast is, daar zoodoende getreden wordt in de rechten van den rechter, die hierover alleen heeft te oordeelen nadat de geheele zaak is afgeloopen, terwijl het beroep op art. 60 Rv. aantoont in verband met den brief van 1 November 1890, dat er sprake is van beheer en dat door gedaagde erkend is;

wordende verder gerefereerd aan 's raads prudentie, onder opmerking, dat door eiseher abusievelijk of liever door een schrijffont slechts f 557.50 in stede van f 577.50 is berekend, zijnde de vordering bewezen door geheele erkenning, terwijl de in rechten overgelegde schulderkentenis, volgens artt. 1874, 1875 enz. B. W. hetzelfde bewijs oplevert als eene authentieke acte.