overeenkomst of uit de wet ontstaan, ook andere rechtshandelingen onder die beide rubrieken te huis wil brengen ; dat zulke verdeelingen echter buiten de wet oin zijn ; dat omdat die eed geregeld is bij de wet (gelijk het koopcontract, huur, bodemerij enz.), daaruit nog geenszins voortvloeit dat hij niet het gevolg zou zijn van etne overeenkomst;

dat het laatste zeer zeker het geval is, omdat de een afziet van zijn recht «m van de vordering bewijs te eischen, mits de ander zwere en die ander daarin toestemmende, zijn wil openbaart om de te voeren verificatie gedingen op de voorgestelde wijze te voorkomen. Wat dus den eed van art. 1390 B. W. tot een dadingsvoorsfel stempelt, doet zich evenzeer voor bij den eed van art. 809 K. In art. 1930 B. W. erkent de wet de gelijkheid van de opdracht en aanneming van een litis decisoiren eed met een dading;

dat dezerzijds verwezen wordt naar al het in eersten aanleg aangevoerde voor de stelling dat de opdracht van den in art. 809 K. bedoelden eed èenerzijds en de bereidverklaring om dien eed af te leggen anderzijds, eene overeenkomst van dading daarstellen, welke de Gouverneur-Generaal dus om art 21 Comptabiliteitswet niet mocht aangaan, daar al de zaken boven de f 10.000 waren, eene stelling, die de rechter a quo verwierp op gronden, welke de appellant zich vleit hierboven te hebben wederlegd;

dat de appellant de eeden opdragende, hierdoor verklaarde afstand te willen doen van zijn recht om materiëele bewijzen te vorderen van de Regeering voor het geval deze de eeden aflegde, terwijl de geintimeerde zich tot het zweren van de eeden verplichtte, mits zij dan ook op de lijst der erkende schuldeischers werd gebracht, zonder verdere bewijzen;

dat. waar de wet in art. 809 K. iederen schuldeischer het recht geeft te vorderen dat de anderen hunne vorderingen beeedigen, daarvan het gevolg moet zijn, dat, als zij dat niet doen, zij ook niet op de lijst der erkende crediteuren kunnen komen en de geintimeerde dan ook blijkens het proces-verbaal der verificatie vergadering van 2 December 1889 er geen bezaar tegen