goederen feitelijk met zijne vrachtwagens te vervoeren, als voerman tegenover liet publiek optreedt, en die vrachtwagens evenmin tot openbare plaatsen door den Staat ten behoeve van den staatsdienst tot bewaring van acten, goederen etc. bestemd zijn, als de vrachtwagens van eiken anderen ondernemer;

O. dat de boven omschreven feiten dus, overeenkomstig de door het Openbaar Ministerie bij het Hoog Gerechtshof aangevoerde gronden, zouden vallen in de termen van art. 302 ten derde van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders, ware het niet, dat de remmer, dienstdoende op eenen spoortrein, zich zuiver en alleen met zijnen remtoestel heeft te bemoeien, hij als zoodanig niets met het goederentransport en het bewaken daarvan te maken heeft, en en het met den trein vervoerde goed ook niet kan gezegd worden, zelfs indirect, aan hem te zijn toevertrouwd;

O. dat bij gebreke van dit laatste de door den beklaagde gepleegde feiten niet vallen onder de termen van die strafbepaling, maar zij het misdrijf daarstellen, omschreven in art. 304 eodem;

O. dat dientengevolge de door den landraad opgelegde straf niet meer is overeenkomstig de wet;

Gelet op de artt. 295, 301 en 411 van het Reglement op de Strafvordering voor de raden van justitie op Java enz. en op de artt. 304, 309 en 22 al. 2 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders;

Rechtdoende,

Verklaart den in hoofde dezes genoemden beklaagde schuldig aan diefstal met braak op eene plaats die niet als een bewoond huis wordt aangemerkt of daarmede gelijkgesteld;

Veroordeelt hem te dier zake tot de straf van dwangarbeid buiten den ketting voor den tijd van drie jaren;

Bekrachtigt overigens het vonnis vermeld ;

Veroordeelt den beklaagde bovendien in de kosten in revisie gevallen.