tijdschrift voor strafrecht. — Ileb ik meermalen de klacht geuit over het gemis aan belangstelling in de wetenschap der rechtsgeleerdheid die de meerderheid der juristen in deze koloniën kenmerkt; over de onverschilligheid waarmede de juristen in Nederland het indiscke staats en burgerlijke recht behandelen uit te weinige bekendheid er mede; aangenaam is het verschijnsel dat een gewijsde van het Hoog-Gerecbtshof van Nederiandsch-Indië de belangstellende aandacht trekt in het moederland en wel van een hoogleeraar—in -de rechten? — neen, in de land- en volkenkunde.

Volkomen verklaarbaar is het dat het onderwerp, de rechtsvraag, door het Hof beslist, dien geleerde aantiok, waar deze van oordeel scheen dat daarmede ten nauwste samenhangen vraagstukken die geheel liggen binnen den kring der gewone studiën van dien hoogleeraar.

Maar hierdoor is, het zij mij vergund dit al aanstonds te constateeren, de behandeling van de rechtsvraag niet geheel tot haar recht gekomen en daarop komt het dan toch bij de bestrijding van een rechterlijk gewijsde in de eerste plaats aan.

Prof. Wilken plaatste in het genoemde tijdschrift eene verhandeling: Verkrachting in kinderhuwelijk, waarin de ethnographische beschouwingen het leeuwendeel beslaan, doch de cardo quaestionis op den achtergrond wordt geschoven en, voor zoover de rechtsvraag besproken wordt, dit niet geheel logisch, zeker niet juridisch geschiedt.

De aanleiding tot de verhandeling is een arrest door het Hoog-Gereehtshof, tweede kamer, gewezen praeside Mr. W. A. Engelbrecht; 1) en waarbij beslist werd dat aanranding der eerbaarheid, waarvan verkrachting eene species is, niet kan gepleegd worden door den man tegen de vrouw in wettig huwelijk en dat de man, die eene vrouw tegen haar wil tot sexueele gemeenschap heeft gedwongen, niet schuldig is aan verkrachting, wanneer hij in de meening verkeerde wetlig met die vrouw ge-

il liet is gepubliceerd in deel L"V pag. 400 sqq. van dit Tijdschrift.