HET HOOG-GEKECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH-INDIE,

Gehoord partijen;

Gezien de stukken;

Ten aanzien der feiten,

Overnemende liet exposé daarvan, vervat in het tusschen partijen door den raad van justitie te Padang op 27 Februari 1890 gewezen vonnis, waarbij, met toewijzing van den incidenteelen eisch, den eischer incidenteel is toegestaan om door getuigen te bewijzen de daadzaken :

а. dat hem het bij de dagvaarding en in het bestreden proces-verbaal van beslag bedoelde huis, staande op Passar Temboq te Fort de Koek en thans bewoond door 2den gedaagde, in Maart 1884 te Fort de Koek op de vendutie der goederen van Dr. van Baden als den meest biedende is toegewezen voor een bedrag van f 267 ;

б. dat hij den koopprijs heeft betaald ;

c. dat hij gemeld huis aan den 2den gedaagde sedert tot op heden heeft verhuurd tegen een huurprijs van ƒ 10 per maand;

Voorts is bepaald, dat het getuigenverhoor zal worden gehouden voor dien raad van justitie op 10 April 1890; dat echter de getuigen, die woonachtig zijn in de Padangsche Bovenlanden, zullen worden verhoord door den Resident en dat de termijn binnen welken het bevel tot dagvaarding der getuigen aan den Resident moet worden gevraagd, wordt gesteld op zes weken, alles met reserve der kosten;

En wijders:

O. dat de oorspronkelijk le gedaagde, gedaagde incidenteel, tetnpore utili van dat vonnis hooger beroep heeft aangeteekend en bij conclusie van eisch in appel in hoofdzaak daartegen heeft aangevoerd :

dat de door oorspronkelijk eischer, thans lsten geintimeerde, ingestelde vordering niet ontvankelijk is en hij daarom tot geen bewijs kan worden toegelaten, vermits hij, ageerende uit art. 460 Burgerlijke Rechtsvordering, krachtens die wetsbepaling, zich