Gezien liet bevelschrift van den President van den landraad dd. 27 November 1890, waarbij de terechtstelling van den beklaagde is bevolen, ter zake dat hij in den nacht van Woensdag op Donderdag 20/21 Augustus 1890, overeenkomende met malera Kemis 5 Moeharram van het Arabische jaar 1308, dan wel met 6/7 Tjiet-goeë (= 7de maand) van het Chineesche jaar XVI, hetzij dan met of zonder een of meer andere personen als mededaders, aan den ondertandil Ho Ah Njaw, uit diens op de tabaksonderneming Poengée (in Boven Langkat) staande gesloten woning, na zich daartoe door middel van het graven van een gat onder den huiswand den toegang te hebben verschaft, verschillende goederen, zooals een strooien hoed, een blik petroleum, een staande klok, beuevens eene gesloten kist, inhoudende een zwart lakensch baadje, een zwart katoenen broek, een paarsch zijden broek, een zilveren gordelband, een zilveren horloge met koperen ketting, een groene porteraonnaie, een chineesch geldtasje (opau), een zwart zijden broek, een paar nieuwe katoenen schoenen en een paar verlakt leeren sloffen, een en ander ter gesameulijke waarde van $ 53,90, arglistig zoude hebben ontvreemd, zijnde de tot bewaring van de meeste van die goederen gediend hebbende kist den daarop eerstvolgeuden Vrijdag (22 Augustus 1 90), met verbroken slot en ledig, in de alang-alang teruggevonden, en dat beklaagde zich daardoor zoude hebben schuldig gemaakt aan den gequalificeerden diefstal, welke bij art. 301 sub lo. van het Strafwetboek voor Inl. is omschreven en strafbaar gesteld;

Gehoord de voordracht van de door den ambtenaar van het O. M. bij den landraad opgemaak'e en behoorlijk aan beklaagde bekend gemaakte akte van beschuldiging, waarbij aan beklaagde hetzelfde als bij bovengemeld bevelschrift van den landraadvoorzitter wordt ten laste gelegd ;

Gelet op de overige stukken;

Gehoord de verklaringen van de getuigen ;

Gehoord den beklaagde in zijne middelen van verdediging;

Gehoord de slotsom van het gevoelen van den ambtenaar van het O. M., daartoe strekkende, dat de beklaagde, als schuldig