merken Keng Liang Bie Tjang en Keng Hong, onder opmerking dat uit eene vergelijking dezer vertaling met de door eischer overgelegde stukken, met uitzondering van den bovenomschreven brief, volgt, dat eischers bewering, dat de in de rekening-courant vermelde schuld en de in de brieven vermelde afbetalingen betrekking zouden hebben op de in de bij hypotheekacte van 5 Februari 1877 geconstateerde schuld, ten eenenmale ongegrond is, doch daaruit luce clarius blijkt, dat ze betrekking hebben op eene geheel andere schuld, dateerende van het jaar 1880 en bedragende tegen het einde van het jaar / 3784.87 tegen het einde van 1881 ƒ 3929.47 tegen het einde van 1882 „ 3423.33 tegen het einde van 1883 „ 2287.66 tegen het einde van 1884 „ 1142.66 tegen het einde van 1885 „ 542.66 tegen het einde van 1886 „ 292.66 tegen het einde van 1887 „ 252.66; dat mitsdien eischers poging om de in de door hem geproduceerde stukken vermelde afbetalingen van schuld te doen voorkomen als afbetalingen op de hypotheekschuld van 5 Februari 1887 ten eenenmale faalt, wordende dat feit buitendien ten allen overvloede door gedaagde pertinent ontkend;

O. dat ten slotte door den procureur des eischers zijne sustenuen nader mondeling bij pleidooi zijn toegelicht, zijnde bij die gelegenheid door hem een rekest tot verhoor op vraagpunten overgelegd en acte verzocht, welke hem is verleend, dat hij zich voorbehoudt door alle middelen rechtens te bewijzen dat de betaling van de hypotheekschuld heeft plaats gehad, waarna de nederlegging der stukken gelast en de uitspraak bepaald is op heden ;

Ten aanzien van het recht en wel in de eerste plaats met betrekking tot het door den gedaagde opgeworpen middel van nietontvankelijkheid,

O. dat tusschen partijen in confesso is en zulks ook uit de overgelegde op den 5 Februari 1877 sub no. 5 voor den resident van Bantam, bijgestaan door den secretaris van dat gewest