HET HOOG GERECHTSHOF VAN NEDERLANDSGH-INDIE,

Gezien de stukken van liet gerechtelijk onderzoek in de zaak van den beklaagde Mohamad Sarip en het in die zaak op den 18den Februari 1891 door de Rechtbank van Omgang te Malang gewezen vonnis, waarbij de beklaagde is schuldig verklaard aan omkooping van getuigen, wier valsch getuigenis, waartoe is omgekocht, strafbaar is met dwangarbeid in den ketting van vijf tot vijftien jaren, en deswege veroordeeld tot de straf van dwangarbeid in den ketting voor den tijd van vijf jaren en in de kosten van het rechtsgeding;

Gezien de schriftelijke conclusie, namens den Procureur-Generaal, door den Advocaat-Gentraal Mr. D. H. van Gelder genomen, en gedagteekend den léden April 1891, daartoe strekkende, dat het Hoog-Gerechtsbof, met vernietiging van het vonnis tegen den in hoofde genoemden beklaagde gewezen, de Rechtbank van Omgang onbevoegd zal verklaren om daarvan kennis te nemen met verwijzing derzelve naar den bevoegden rechter, zijnde de landraad, de kosten ten laste van den Staat;

en subsidiair, dat het Hof, met verbetering van het vonnis, den beklaagde zal schuldig verklaren aan: „omkooping van getuigen, wier valsch getuigenis strafbaar is gesteld met dwangarbeid in den ketting van 5 — 10 jaren, twee maal gepleegd, onder verzachtende omstandigheden", en te dier zake veroordeelen tot de straf van dwangarbeid buiten den ketting voor den tijd van vier jaren en overigens het vonnis moge bekrachtigen ;

Gehoord het rapport van den raadsheer Mr. J. F. Kramer;

O. dat de beklaagde op de wijze door de wet voorgeschreven en binnen den termijn bij deze gesteld, verklaard heeft van dit vonnis revisie te verlangen;

O. dat aan den beklaagde in de acte van verwijzing en in overeenstemming daarmede ook in de acte van beschuldiging is ten laste gelegd: dat hij, verdacht zijnde in het onwettig bezit van koffie gevonden te zijn, den kapetengan Pa Kasdan en den oppasser Astroadmodjo, tegen belooning van f 1 ieder,