en dien prijs door gedeeltelijke compensatie met zijne vordering betalende, bovendien daarbij op zich zoude hebben genomen voor f 25,776 aan derden te betalen, zijnde meer dan de waarde der goederen die hem werden overgegeven;

dat eene dergelijke handeling eenvoudig die van eenen 011noozele of krankzinnige geweest zoude zijn;

dat bovendien, gelijk boven reeds betoogd is, al had gedaagde zich verbonden eene schuld van eischer aan een derde te betalen, daaruit nog volstrekt niet voortvloeit, dat zij den eischer ter zake moet vrijwaren;

dat eindelijk er op gewezen wordt dat, indien gedaagdes brief van 16 Maart gelezen moest worden in den zin door den eischer daaraan gegeven, de eerstgenoemde zich dan toeh in allen gevallle nog maar verbonden heeft om langzamerhand, bij termijnen, te betalen (nanti lama-lama kita jang bajar) en dus thans niet dadelijk tot algeheele betaling kan worden gedwongen ;

dat gedaagde 't hierbij zou kunnen laten, doch alieen om bij den rechter eiken mogelijken verkeerden indruk weg te nemen, de navolgende onsphtsbare bekentenis wil afleggen, eene bekentenis tegen welker splitsing zij wel uitdrukkelijk protesteert en die zij bereid is te beëedigen:

„de door eischer overgelegde brief van gedaagde de dato 16 Maart 1888 is een antwoord op een brief van eischer de dato 15 Maart 1888, waarin hij zich bereid verklaart zijne tokozaak aan de gedaagde te verkoopen, maar tevens vraagt hoe 't dan moet gaan met de betaling van die creditenren, vermeld en gespecificeerd in eene daarvan opgemaakte nota;"

dat onder de in die nota gespecificeerde crediteuren niet voorkwamen de firma L. Platon, noch de heer Giesberger, noch gedaagde zelf;

weshalve voor antwoord is geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring, immers in elk geval ontzegging van den gedanen eiseh en genomen conclusien cum expensis;

O. dat vervolgens door den eischer in vrijwaring is gediend van eisch incidenteel subsidiair, houdende:

dat gedaagde in vrijwaring in de eerste plaats de ontvanke-