dat eisclier toch ter zake van de obligatie niet meer aan gedaagde verschuldigd is, hetgeen ook trouwens duidelijk genoeg uit den overgelegden brief blijkt;

dat in casu door eischer in vrijwaring van gedaagde niets meer wordt gevorderd dan waartoe gedaagde zich heeft verbonden, namelijk betaling van de schuld van eisclier aan de firma Platop;

dat van schadevergoeding geen sprake is en, zooals boven reeds is gezegd, het zeer nauw verband tusschen den oorspronkelijken eisch en den eisch in vrijwaring in deze zaak duidelijk is, immers de actie van de firma Platon tegen eischer is alleen een gevolg daarvan, dat gedaagde hare verplichting om de schuld van eischer aan de firma Platon te betalen, niet heeft nageleefd;

dat het Hof in het arrest, waarbij de oproeping in vrijwaring is toegestaan, reeds heeft overwogen, dat gedaagde den eischer kost- en schadeloos zal hebben te houden, wanneer eischers posita omtrent de overeenkomst met gedaagde juist blijken te zijn, en dus het Hof reeds implicite de niet-ontvankelijkheidsraiddelen heeft verworpen;

dat wat de gegrondheid van den eisch in vrijwaring betreft, het navolgende wordt aangevoerd:

dat gedaagde ontkent dat eischer zich steeds heeft gehouden aan de overeenkomst de dato 24 November 1887 no. 72, doch die ontkentenis haar weinig kan baten;

dat gedaagde, wanneer zij meent dat eischer zijne verplichtingen uit die overeenkomst voortvloeiende, niet is nagekomen, moet poseeren, door het verrichten of nalaten van welke handelingen die contractschennis heeft plaats gehad, doch eene geheel algemeene niet nader gemotiveerde bewering, dat eischer zich altijd aan zijne overeenkomst heeft gehouden, geen waarde heeft en op zoodanige bewering niet kan worden gelet;

dat gedaagde voorts ontkent, dat zij zich verbonden heeft eischers schulden aan de Europeesche handelaren te betalen en zij, gedaagde, betoogt, dat de brief, die door eischer is overgelegd, niets bewijst;

dat gedaagde meent dat de inhoud van dien brief in strijd is