tida enz.," terwijl de brief luidt: „dan lagi saija menanja darie itoe onkos blaDdja tiap-tiap boelan itoe f 200 pegirnana soeka di bikin pada saija? sebab doeloe toewan atoer lain enz.";

dat dus bewoordingen, inhoud en strekking in de schets doen denken aan een briefschrijver, die zich beroept op een verkregen recht, dat hij wenscht te doen gelden, terwijl daarentegen in den brief eischer zich blijkbaar geheel afhankelijk toont van de goedheid van de gedaagde, en als een gunst verzocht, wat in de schets wordt voorgesteld, als iets, wat hem rechtens toekomt;

dat echter, al bestond de door den eischer beweerde overeenkomst omtrent de passage in kwestie, des neen, dan nog de gedaagde in hare procureursacte van 7 December 1889 zich niet in het bijzonder over de passage heeft uitgelaten, maar omtrent den brief in zijn geheel, en dus, waar het verschil tusschen schets en origineel zoo belangrijk is, niet verplicht was om in bijzonderheden aan te toonen, welke passage van de schets dan wel min of meer met het origineel overeenkwam; dat het laatste middel van eischer even ongegrond is; dat het eene onwaarheid is, dat hij na de uitspraak een stuk van beslissenden aard in handen zoude hebben bekomen, hetwelk door toedoen van de tegenpartij was achtergehouden;

dat de brief van eischer dd. 15 Maart 1888, welke aan gedaagde is gericht en bezorgd en welke dus gedaagdes eigendom is, altijd in handen van gedaagde is verbleven en zich daarin nog bevindt;

dat die brief, in een ander proces overgelegd, wel aan eischers procureur ter inzage is verstrekt geweest, maar dat die brief daardoor geenszins van bezitter is veranderd;

dat gedaagde dien brief in dat andere proces vrijwillig heeft overgelegd, toen zij het rechte tijdstip daartoe gekomen achtte;

dat niemand verplicht is zijne tegenpartij van bewijzen te voorzien, zoodat, al ware die brief van beslissenden aard, des neen, dan nog gedaagdes weigering om dat stuk over te leggen geen grond zoude opleveren voor request ciciel (zie vonnis van de rechtbank te Amsterdam dd. 26 Mei 1876, W. no. 4013);