dat ontkend wordt, dat het middel in de praktijk ooit wordt gebruikt voor het doel, dat geiutimeerde vermeent; dat de stelling zelve ook niet opgaat;

Het „niet alleen van de instantie maar ook van zijn geheele actie en van zijn recht op appel" zoude doen denken, dat het al vast eene uitgemaakte zaak was, dat hij, die roija vraagt, per se afstand doet van de instantie. Niets is minder juist, als eene partij afstand doet van de instantie, wordt de zaak van de rol geroijeerd. Doch het omgekeerde is daarom evenmin waar als in het zoo even aangehaalde luguber voorbeeld;

dat er in casu geen kwestie is geweest van afstand van de instantie, hoedauige slechts plaats kan grijpen met inachtneming der voorschriften van art. 271 en 272 B. R., welke de procureur des appellants niet gedaan heeft, niet heeft willen doen, ja niet heeft kunnen doen, omdat bij er volmacht voor bekomen noch gevraagd had;

dat brengt een verzoek om roija dus geenszins van zelve afstand van de instantie mede, ook de stelling, dat men door dat verzoek geacht wordt zijne actie en zijn r cht op appel prijs te geven, geen steun vindt in de wet en geheel gratuit is;

dat iedere partij kan dagvaarden tegen welken rechtdag als zij wil en evenzoo de zaak kan doen doorhalen als zij wil, mits de daaraan verbonden kosten zelve betalende;

dat de doorhaling van de rol niet de minste rechtsgevolgen noch quoad de actie, noch quoad het recht op de actie heeft en de zaak, die doorgehaald is, bij procureursacte (avenir) weer kan worden opgebracht;

dat art. 27 B. R. ter zake geen licht geeft, daar het slechts leert, dat als partijen het eens zijn, in het daar bedoelde geval, de zaak zonder procureursacte of nieuwe dagvaarding weder opgebracht kan worden, en zulks niettegenstaande de eischer zelf niet eens verschenen was;

dat hieruit volstrekt niet volgt, dat zelfs in dat geval, de zaak niet, zonder toestemming der wederpartij, met avenir of dagvaarding zou kunnen worden opgebracht;

dat bovendien ons geval een ander is als dat van art. 2 7 Ilv,;