rechter en partijen in eene zaak regelen" (zooals partij zich uitdrukt) zijn vonnissen, welke zijn gegeven tot instructie der zaak en welke strekken om het proces in staat van wijzen te brengen en dus vallen onder de definitie van art. 48 alinea 2 B. R., ergo appellabel zijn tegelijk met het eindvonnis;

dat ten deze wel conclusie is genomen verbis „toe te wijzen zijne in eersten aanleg in kort geding genomen coticlusiëu", dus ook de incidenteele;

dat wat ook hier weder wordt geavanceerd ten aanzien van de gevolgen der roija, reeds boven is weerlegd;

dat de omstandigheid, dat de verkoop reeds is gehouden, niet obsteert tegen de dezerzijds genomen conclusie, dewijl de rechter in appel beslissen moet, wat rechtens was tijdens de litis contestatie en de wederpartij het nimmer in hare macht kan hebben door hare eigene daden den appellant te versteken van het recht om uitgewezen te zien wat rechtens was tijdens hij dagvaardde; zie de kwestie in dezen zin beslist bij 's Hofs arrest van 15 Augustus 1880, W. 897 bl. 146 3e kolom v. o.;

en op die gronden heeft geconcludeerd, dat het den Hove behage de geintimeerde niet ontvankelijk te verklaren in hare incidenteele vordering, te verwerpen de door haar voorgestelde exceptie van niet ontvankelijkheid van het appel en haar te veroordeelen in de kosten van het incident;

O. dat partijen daarna een en ander bij pleidooi hebben toegelicht, waarna de nederlegiing der stukken ter tafel gelast en de uitspraak bepaald is;

Ten aanzien van het recht,

O. dat in de eerste plaats, naar aanleiding van geintimeerdes conclusie van eisch incidenteel, de vraag is te beantwoorden, of eene zaak, die op verzoek van eischer op de rol is geroijeerd, weder aanhangig kan gemaakt worden, zonder een nieuwe voorafgaande dagvaarding;

O. dat art. 27 van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering aan de roija eener zaak op de rol, tengevolge van het niet ter terechtzitting verschijnen van beide partijen tot voortzetting van het geding, het gevolg verbindt, dat bij verzet van