den eigendom moet worden gesteld van een onroerend goed, hetwelk de onrechtmatige bezitter of gebruiker weigert te verlaten;

dat in zoodanig geval alleen de sterke arm bij machte is de reehtsstoorirs te doen ophouden, om bet in naam des Konings gewezen vonnis volkomen etfect te doen hebben; dat de uitvoerende macht dan ook geacht moet worden in zoodanige gevallen bevoegd ja verplicht te zijn bare gewenschte hulp te verleenen; dat dus de gedane eisch, voorzoover die door den landraad is ontzegd, alsnog behoort te worden toegewezen;

Gelet op de aangehaalde wetsbepalingen, zoomede op de artt. 198 Inl. Regl. en 58 ft. B. Rv.;

Rechtdoende,

Vernietigt het door den landraad te Probolinggo op den 28sten Februari 1891 tusschen partijen gewezen vonnis, voorzoover daarbij aan den eischer een deel zijner vordering is ontzegd;

Wijst dat deel der vordering alsnog toe;

Verstaat mitsdien, dat de gedaagde, thans gerequireerde in cassatie, bij onwil of nalatigheid om aan den inhoud van evengemeld vonnis, voorzoover het in stand is gebleven, te voldoen, dat is de sawah in kwestie te onruimen, daartoe door den sterken arm zal kunnen worden gedwongen;

Veroordeelt hem in de kosten in cassatie gevallen.

Zitting van 30 Juli 1891. Voorzitter: als voren.

Subsidiairs eiscii in den loop van het geding gedaan. —

Art. 182 sijb 3o. Inl. Eegl.

Be rechter eenen in den loop van het geding gedanen subsidiairen eisch, waarvan geen melding gemaakt is in het introductief rekest, toeof afwijzende, heeft daardoor art. 182 al. 3 Inl. Regl. geschonden.

Pa Astinah, requirant van cassatie, contra

Tia Tiang Hien, gerequireerde in voorschreven cas.