worden in acht genomen en dus is fataal, zoodat een onderzoek naar de gegrondheid van dit middel, ais strekkende om het onderzoek omtrent de beweerde wetschennis geheel uit te sluiten, aan dat van de middelen van cassatie behoort vooraf te gaan;

O. hieromtrent,

dat ten processe, blijkens daarvan opgemaakte acten, vaststaat, dat op den 16den Maart 1891 ter griffie van het Hoog-Gerechtshof, namens den requirant, is overgelegd eene memorie vau cassatie tegen het in hoofde dezes nader omschreven vonnis van den raad van justitie te Soerabaja, en dat een authentiek afschrift van deze memorie met de aan den voet daarvan door 's Hofs griffier gestelde aanteekening en met opgave der ter griffie van het Hoog-Gerechtshof overgelegde stukken op den 2 7sten April d. a. v. aan den gerequireerde is beteekend;

dat derhalve inderdaad in strijd met art. 415 van het R. op de B. Rv. is gehandeld, zijnde daarbij voorgeschreven, dat binnen den tijd van dertig dagen, nadat de memorie ter griffie is overgelegd, de verzoeker afschrift van deze en van de door den griffier daarop gestelde aanteekening, benevens opgave der overgelegde stukken, zal doen beteekenen aan de wederpartij of aan hare woonplaats, en dat dus onderzocht moet worden welk gevolg de wet aan de niet-opvolging van dat voorschrift verbindt;

dat dit niet uitdrukkelijk is bepaald, maar dat uit de gebiedende woorden, waarin het in de eerste alinea van voormeld artikel gegeven voorschrift vervat is, in verband met de bij de tweede alinea daarvan aan het Hoog-Gerechtshof gegeven bevoegdheid, om op verzoek van den eischer in cassatie den voorgeschreven termijn te verlengen, en de onaannemelijkheid der veronderstelling, dat de wetgever de bepaling van dezen termijn geheel aan de willekeur van den verzoeker zoude hebben overgelaten, moet worden opgemaakt, dat het is voorgeschreven op straffe van verval van het beroep in cassatie;

O. dat hiermede geenszins in strijd is de bepaling van art. 428 van het R. op de B. R., waarbij verzet wordt toegelaten tegen arresten door het Hoog-Gerechtshof bij verstek in cassatie gewezen, indien de memorie van den aanlegger niet is