zoude hij in den nacht van 15 Juni 189 L uit eene padischuur, staande op het geheel afgesloten woonerf van zekeren Najawidjaja, gelegen in de desa Maas kidoel in de afdeeling Tjilatjap, arglistig eenige aan dien inlander toebehoorende padi, ter waarde van ƒ 3, hgbben weggenomen, tegen welk feit bij art. 301 le van het Wetboek van Strafrecht voor de Inlanders straf is bedreigd;

dat de strafbaarheid wegens dit feit voor den verdachte niet kan vervallen, op grond dat zijne vrouw de stiefdochter is van den bestolene, aangezien toch daardoor geene zwagerschap tusschen dezen en den verdachte wordt teweeg gebracht uii dus de exceptie, vervat in art. 298 van het vermeld Strafwetboek, hier niet kan worden ingeroepen;

dat derhalve de landraadvoorzitter ten onrechte, op grond van deze laatste exceptie, heeft verklaard dat geene voldoende termen tot verdere vervolging van den verdachte aanwezig zijn en deze beschikking mitsdien door het Hoog-Gerechtshof behoort te worden te niet gedaan, met last dat de verdachte alsnog, ter zake van het te zijnen laste geblekene, zal worden terechtgesteld ;

Gelet op art. 240/ alinea 2 van het Keglement op de uitoefening der policie enz. (Staatsblad 1885 no. 81);

Beschikkende,

Vernietigt de vermelde beschikking;

Beveelt de terechtstelling van den in hoofde dezer nader aangeduiden persoon van Najawikrama voor den landraad te Tjilatjap, ter zake dat hij in den nacht van 15 Juni 1891 uit eene padischuur, staande op het geheel afgesloten woonerf van zekeren Najawidjaja, gelegen in de desa Maas kidoel in de afdeeling Tjilatjap, arglistig eenige aan dien inlander toebehoorende padi, ter waarde van ƒ 3, heeft weggenomen;

Gelast zijne onmiddellijke inhechtenisteiling.

L\ II. 29