DE RAAD VAN JUSTITIE TE BATAVIA,

Gehoord partijen;

Gezien de stukken ;

Ten aanzien der daadzaken ,

O. dat de eischeres als feiten heeft gesteld : dat wijlen de heer A. bij testament op 21 Juli 1815 voor notaris Gerrit Drost te Batavia gepasseerd, zijne negen kinderen met namen B., C., D., E , F., G., II., echtgenoote van I., J., echtgenoote van K. en L., echtgenoote van M., mitsgaders zijne kleindochter N , nagelaten dochter van wijlen zijne dochter O., ieder voor een gelijk gedeelte, heeft benoemd tot zijne erfgenamen, echter onder deze conditie, dat zijne gezamenlijke erfgenamen de landen W , X. en Y. zouden bezitten met den band van fideicommis, zoodanig als de testateur bij codicil zoude vaststellen ;

dat de erflater bij onderhandsch codicil van 5 Augustus 1815, in aanvulling van dat testament, in de eerste plaats boven en behalve de bij het testament benoemde erfgenamen ten aanzien van die met den band van fideicommis bezwaarde landgoederen als zijne fideicommissaire erfgenamen geinstitueerd heeft zijne vijf geadopteerde kinderen, met namen P., Q., R., S. en T , en voorts ipsis verbis bepaald heeft:

„dat bij overlijden van een of meer zijner voorzegde geïnstitueerde erfgenamen dezelver gedeelten met denzelven band zullen devolveren en overgaan op derzelver descendenten en erfgenamen tot in de derde graad, houdende in de vierde graad dit fideicommissair verband op, om de voorschreven landen alsdan vrij en onbelast genoten te worden door zoodanige descendenten op wien het a'sdan vervallen zal wezen in volgende manier;"

„dat in de eerste graad zullen gerekend worden mijne negen wettige kinderen mitsgaders mijn kleindochter N. en voorts mijne vijf geadopteerde kinderen hier vorenstaande en door wie in alle gevalle het usufruct hun leven lang gedurende zal genoten worden, met dien verstande, dat ten aanzien van mijne wettige negen kinderen, welke getrouwd zijn, doch mochten ko-