men te overlijden zonder kinderen, derzelver na te laten mans of vrouwen in hunne plaats hetzelfde usufruct hun leven lang gedurende in de eerste graad zuilen genieten, vervallende bij hun overlijden op de overblijvende geinstitueerde erfgenamen of derzelver descendenten en erfgenamen, gelijk mede van zoodanig usufruct in de eerste graad zullen jouisseren de na te laten weduwnaars en weduwen van zoodanige mijner wettige kinderen, welke getrouwd zijn en wettige kinderen nalaten zullen

„dat in de tweede graad gerekend zullen worden eerstelijk de wettelijke kinderen nagelaten door voornoemde mijne geinstitueerde fideicomraissaire erfgenamen; dat voorts ten aanzien van deze mijne wettige kinderen, welke ongehuwd en zonder wettige descendenten zullen komen te overlijden, in de tweede graad gerekend zullen worden zoodanige van hunne geadopteerde kinderen, als zij bij testament of andere acte zullen hebben aangewezen, vervallende bij ontstentenis van zoodanige geadopteerde en aangewezen kinderen derzelver portie op de overblijvende iideicommissaire erfgenamen, gelijk ook dit usufruct bij zoodanige kinderen alleen zal mogen genoten worden hun leven lang gedurende en bij hun overlijden moeten vervallen op mijne overige geinstitueerde fideicommissaire erfgenamen of derzelver descendenten als hierboven omschreven

„En dat laatstelijk in de derde graad komen zullen de wettige descendenten uit de tweede graad met uitzondering hierboven gemeld

dat voormeld testament en codicil op 15 Eebruari 1818 door den dood van den erflater zijn bekrachtigd en sedert de bovenbedoelde landen door zijne erfgenamen fideicommissair btzeten zijn ;

dat ingevolge het bepaalde bij art. 1 1 van Staatsblad 1836 no. 17 de zich succedeerende fideicommissaire erfgenamen gedurende den tijd van het fideicommis, wanneer dit langer dan tien jaren loopt, daarover recht van successie schuldig zijn en wel voluit bij den aanvang van het eerste tiental jaren en de helft bij den aanvang van elk volgend tiental jaren, telkens te berekenen naarmate van den graad van verwantschap van dengene, die bij den aanvang van elk tiental jaren in het bezit is van de erfenis, tot den erfsteller;