welk door aanwas kwam aan gedaagde en hare vier nog overblijvende adoptief broeders en zusters ;

dat dus op dezelfde gronden als sub A reeds vermeld ook over dit aandeel op 2 Juli 1877 en 2 Juli 1887 telkens 5 % of te zaaien 10 % belasting, alzoo / 848,50 5 verschuldigd werd ;

C. dat op 25 Mei 1847 gedaagdes adoptief zuster B. B, overleed, en behalve hetgeen zij door aanwas verkregen had van hare vooroverleden adoptief broeder en zuster sub A en B vermeld, en waarover hierboven reeds de belasting berekend werd, eveneens uit eigen hoofde naliet x / 77 in het fideicommis, ter waarde van ƒ 8435,06 3 , 't welk door aanwas aan gedaagde en hare drie nog overblijvende adoptief broeders en zusters ten goede kwam ;

dat op dezelfde gronden, als hierboven vermeld, ook over dat aandeel op 25 Mei 1877 en 25 Mei 1887 telkens 5 % of te zamen 10 % belasting, alzoo ƒ 843,50 3 verschuldigd werd;

D. dat enz.;

dat op bovenstaande gronden, krachtens artt. 11 en 26 van Staatsblad 1836 no. 17, van gedaagde kunnen worden gevorderd de navolgende bedragen op de hierna te melden tijdstippen verschuldigd geworden :

a. op 12 April 1877 en 1887 ƒ 421,75 b op 2 Juli 1877 en 1887 33 421,75 c. op 25 Mei 1877 en 1887 33 421,75 d. op 5 Juli 18/7 en 1887 33 421,75 e. op 14 December 1881 33 210,87» f. op 16 Februari 1877 en 1887 33 295,225 j 1 op 23 Maart 1878 en 1888 33 492,045 * i op 16 Februari 1887 33 16,40 : °p 9 April 1884 33 184,52 L | op 16 Februari 1887 33 36,90 n. t 1 op 23 Maart 1878 en 1888 33 61,50 ( op 16 Februari 1887 33 2,10 totaal ƒ 2986,556 5

dat wijlen bovengenoemde heer F. bij testament op 28 Au