bediening, respectievelijk voorzien bij de artt. 184, 266, 267, 800 en 804 Strafw,

Zeer terecht zag de H. R. in het le feit overtreding van art. 180, maar maakte tevens uit, dat de beklaagde ten onrechte was schuldig verklaard aan mishandeling, daar het stooten met den stoel een deel uitmaakte van het gewelddadig verzet en slechts dan als mishandeling zou aan te merken zijn geweest, indien het stooten met den stoel had plaats gehad met het opzet om te mishandelen. Hevig wordt die uitspraak en m. i. volkomen juist gegispt door Mr. van Ittersum, T. v. S. deel III pag. 358, die vooreerst uiteenzet, dat opzettelijke mishandeling heel wat anders is dan het opzet om te mishandelen, maar er op wijst, dat men moet kiezen tusschen beide qualificaties. Pleegde hij het feit van het stooten met den stoel als middel om den beambte te nopen zijne ambtsverrichting (beslagname) te staken, dan is er wel mishandeling, maar wordt het als middel een deel van de hoofddaad, „rebellie". Eene afzonderlijke qualificatie is dan niet noodig.

Wordt daarentegen het stooten met den stoel bewerkstelligd om den beambte leed te veroorzaken, dan valt de mishandeling in de termen van art. 304 ten 2o. N. Sr., maar is dan ook geene concursus realis met art. 180 bestaanbaar.

Ik meen hier te mogen eindigen. De berekening der gematigde cumulatie, door het nationaal Strafwb. bevolen, zal bespreking vinden, wanneer het aangekondigde ontwerp kracht van wet zal hebben erlangd.

Naschrift . Eene welwillende hand verschafte mij een nieuw voorbeeld van voortgezet misdrijf. Zekere Boumann had in verschillende dagboeken, betreffende de administratie van 5 diverse ter uitkapping door den Lande afgestane boschperceelen, valschheden gepleegd. De R. v. J. te Semarang zag daarin 5 valschheden, maar het H. G. bij zijn airest van 2 Oct. 1889 (pres. Mr. Specht Grijp) één voortgezet misdrijf en qualificeerde dit als „valschheid in een onderhandsch geschrift." Makassar, 3 December 1891. Mr. WINCKEL.