gelegde geldboete groot ƒ 13550 te betalen, welke verbintenis door eischer is aangenomen";

zijnde de beslissing omtrent de kosten van dit incident gereserveerd tot de einduitspraak;

O. dat gedaagde van deze uitspraak tempore utili is gekomen in liooger beroep en vervolgens, nadat tegen den behoorlijk gedagvaarden doch niet verschenen geintimeerde verstek was verleend en deze in de daardoor veroorzaakte kosten was verwezen, op verschillende gronden bij conclusie van eisch in appel heeft geconcludeerd : dat het den Hove behage te ontvangen het appel, te niet te doen het vonnis, waarvan appel, en doende wat de eerste rechter had behooren te doen, alsnog te verklaren dat de opgedragen eed niet is litis decisoir en den geintimeerde, destijds eischer, te verklaren niet ontvankelijk met zijnen in eersten aanleg gedanen incidenteelen eisch tot eedsopdracht, dan wel hem die te ontzeggen en voorts ten principale den geintimeerde, destijds eischer, te verklaren niet ontvankelijk met zijnen in eersten aanleg gedanen eisch en genomen ponclusiën, immers en in elk geval hem die te ontzeggen, met veroordeeling van den geintimeerde in de kosten van beide instantiën ;

Ten aanzien van het recht,

O. dat eischer, thans geintimeerde, bij de introductieve dagvaarding in hoofdzaak heeft gesteld:

dat hij bij vonnis van den raad van justitie te Semarang ddo. 14 Januari 1888 is veroordeeld tot dè straf van dwangarbeid buiten den ketting voor den tijd van twee jaren en tot betaling eener geldboete van ƒ 13550, invorderbaar bij gijzeling ;

dat gedaagde, uit belangstelling in het lot van eischer, die hem geruimen tijd als bediende trouw en eerlijk had gediend en vele gevaren van zijn hoofd had afgewend, en door medelijden met hem eu zijn gezin bewogen, zich tegenover eischer heeft verbonden om, wanneer de straftijd van eischer zoude verstreken zijn, de opgelegde boete te betalen, opdat eischer geene gijzeling zoude behoeven te ondergaan;

dat eischer deze verbintenis van gedaagde met een dankbaar