legenlieid aan baren agent te Singapore had te schrijven om de opium te onderzoeken, zoomede dat zij aan die bepaling niet heeft voldaan en evenmin gevolg heeft gegeven aan de eenigen tijd na het sluiten der overeenkomst, op 21 October 1889, haar door geintimeerde gerichte uitnoodiging om alsnog telegrafisch order tot keuring der opium naar meergenoemde plaats te zenden ;

dat appellante, ongeacht deze houding, vermeend heeft geintimeerde, toen deze daarna weigerde aan de overeenkomst te voldoen, in gebreke te kunnen stellen, omdat de koop met eene „handgift" gepaard zoude zijn gegaan en zij wijders, gelijk geschied is, van haar recht van onderzoek afstand mocht doen;

dat echter door appellante wel op de koopsom een bedrag van f 1500 is vooruitbetaald, maar zulks op zich zelf de koopovereenkomst niet tot eene onvoorwaardelijke maakt en — zelfs al ware de vooruitbetaling als een „handgift" te beschouwen — alléén strekken kan als bewijs dat er eene overeenkomst is gesloten, zonder aan den aard der overeenkomst zelve, zóó als zij mocht blijken tusschen partijen tot stand te zijn gekomen en dezen tot wet te strekken — iets af te doen;

dat nu onderwerpelijk niet eenvoudig verkocht is eene zekere hoeveelheid opium tegen zekeren prijs, zonder meer, doch met het beding, gelijk tusschen partijen vaststaat,

„dat appellante met de eerste gelegenheid naar Singapore aan haren agent zoude schrijven om de opium te onderzoeken, en, hij bevinding van goede kwaliteit, daarvan aan haar en geintimeerde raededeeling te doen, zullende alsdan gelijktijdig plaats hebben de betaling der restant-koopsom aan geintimeerde en de afgifte door de laatste aan appellante van een brief of telegram om haar of aan haar order de opium af te leveren;"

dat appellante mitsdien kocht met de bevoegdheid de kwaliteit der opium vooraf te doen keuren, terwijl bovendien voor de keur een termijn was gesteld, immers appellante gehouden was 'met de eertie gelegenheid na 3 October aan haren agent te Singapore te schrijven om de opium te onderzoeken;

dat, gelijk gezegd, appellante toegeeft van evenbedoelde bevoegdheid geen gebruik te hebben gemaakt en evenmin gevolg