vastgesteld, terwijl in Staatsblad 1832 no. 41 de uitdrukking „particuliere schulden" geheel wordt gemist, en daarbij integendeel wordt gesproken van „alle pretenties";

dat eindelijk Staatsblad 1832 no. 41 sub „ten tweede" afzonderlijk behandelt pretentiën van het Gouvernement op comptabele ambtenaren, alzoo eene categorie van publiekrechtelijke schulden, welker afzonderlijke behandeling eiken zin zou missen, zoo niet de overige publiekrechtelijke schulden in de eerste algemeene bepalingen omtrent verjaring begrepen waren;

O. dat den eersten rechter moet worden toegegeven, dat in de considerans van Staatsblad 1832 no. 41, nadat daarin is gezegd, dat de hier te lande bestaande wetsbepalingen omtrent de verjaring der schulden noodzakelijk eenige wijzigingen vereischen, voorkomt: „dat het in het algemeen wenschelijk is, deze geheele materie te herzien en te regelen";

dat echter aan die woorden niet die verstrekkende zin mag gegeven worden als de rechter a quo gedaan heeft, immers reeds dadelijk uit den aanhef van het eerste gedeelte van meerbedoeld Staatsblad, luidende: „Met intrekking der bestaande bepalingen, voor zoover zij met het navolgende strijdig zijn enz blijkt, dat de wetgever hier de de materie van „verjaring van schulden" tot onderwerp nemende, niet eene algeheele en volkomene regeling over alle soorten van vorderingen heeft op het oog gehad, integendeel, dat hij de niet met Staatsblad 1832 no. 41 strijdige bepalingen betrefFende de verjaring uitdrukkelijk heeft gehandhaafd;

dat het dus noodzakelijk is na te gaan op welke strijdige en herziene bepalingen omtrent de verjaring de wetgever van Staatsblad 1832 no. 41 doelt, ten einde dat deel der materie te leereu kennen, dat hij hier heeft willen regelen;

dat die bepalingen, behalve in eene van het jaar 1732, bestaan in het plakaat van 29 Juni 1762 (bij dat van 10 December 1765 met ampliatie voor geheel Nederlandsch-Indië algemeen gemaakt), in het plakaat van 17 November 1773 Chineezen onderling betreffende, in het besluit van 28 Juli 1797, strekkende tot renovatie van het in onbruik geraakte