placaat van 29 Juni 176 2 vd. en eindelijk in het besluit van 1 September 1829 no. 7 (Staatsblad no. 86), houdende renovatie en ampliatie van de publicatie van 28 Juli 1797 vd.;

dat nu die bepalingen betreffen, die van het jaar 1732, pretentiën van doctoren, doctoressen, chirurgijns, apothekers en andere verkoopers van medicamenten;

het plakaat van 29 Juli 1762, zooals het is geamplieerd en gerenoveerd, alle pretentiën hoe ook genaamd, hetzij uit hoofde van geleverde goederen of gepresteerde diensten, dan wel uit boek- en andere gemaakte en niet gerechtelijke of notariëel beschreven schulden ;

het plakaat van 17 November 1773, zekere pretentie betreffende de Chineezen onderling;

dat daaruit, in verband ook tot den verderen inhoud dier bepalingen duidelijk blijkt, dat de toenmalige wetgevers daarbij alleen het oog hebben gehad op beschreven en onbeschreven inschulden tusschen particulieren, zooals dan ook de aanhef van Staatsblad 1829 no. 86 de publicatie van 28 Juli 1797 aanduidt als eene, betrekkelijk de schulden tusschen particulieren;

dat nu de wetgever van 1832 bovenbedoelde bepalingen herziende, hoezeer dan ook eene algemeene regeling makende, niet geacht kan worden iets anders op het oog te hebben gehad dan zijne voorgangers;

dat de bewoordingen, waarin de bepalingen van Staatsblad 1832 no. 41 vervat zijn, geheel daarmede in overeenstemming zijn;

dat alleen de in art. 3 voorkomende woorden, „in het algemeen alle onbeschreven pretentiën" er toe zouden kunnen leiden om met den eersten rechter aan te nemen, dat Staatsblad 1832 no. 41 ook publiekrechtelijke vorderingen op het oog heeft, doch men eerstens die woorden in verband en samenhang moet beschouwen met de daaraan voorafgaande : „Alle boekschulden en in het algemeen enz." en tweedens de conclusie van den eersten rechter eerst dan gewettigd is, wanneer a priori vaststaat, dat Staatsblad 1832 no. 41 alle soorten van vorderingen omvat, wat, zooals boven is aangetoond, in geenen deele het geval is;

Lvin. 21