klaagden Goesti K'toet Gangsa, Salit Madé Gèdjer en Gagoes Made Mania zal schuldig verklaren aan het misdrijf van diefstal gepleegd met inklimming op eene plaats, die niet als een bewoond huis wordt aangemerkt of daarmede gelijkgesteld en hen overzulks zal veroordeelen tot eene geldboete van twaalf duizend twee honderd vijftien kèpèngs zoomede in de kosten van het geding;

Gezien de stukken ;

O. dat de le beklaagde Goesti K'toet Gangsa ter terechtzitting heeft verklaard, dat zijn vader Goesti Poeto Ngoerah een volle broeder is van den gewezen regent van Djembrana, Goesti Made Rai en dus tot laastgemelde staat in den derden graad van bloedverwantschap, welke opgave bevestigd wordt door den ten processe aanwezigen aan beklaagde voorgehouden staat van afstamming, opgemaakt door den controleur van Djembrana ddo. 5 Augustus 1891, weshalve genoemde beklaagde en mitsdien ook zijne mededaders justiciabel zijn voor dezen raad;

O. dat de beklaagden wijders ter terechtzitting volmondig hebben bekend, dat zij op den 25en Mei 1891, des avonds omstreeks ten acht ure, gesaraenlijk en in vereeniging en voorzien van sadoe's (kapmessen) en touwen, zich naar den klappertuin van zekeren Pan Roekasih hebben begeven, met het doel om klappers te stelen en daarvan olie te maken ;

dat zij vervolgens daar over den pagger van doeri en djarak, waardoor die tuin aan alle zijden omsloten was, te klimmen, dien tuin, welke onbewoond was, zijn binnen gedrongen;

dat daarna beklaagde Gagoes Made Mania in een der aldaar zich bevindende klapperboomen is geklommen en van daaruit, met behulp van zij i sadoe en touw, twee malen 12 klappers naar beneden heeft laten zakken, welke door de beide andere beklaagden in ontvangst werden genomen ;

dat toen juist de eigenaar van den tuin Pan Roekasih kwam aanzetten, waarna laatstgemelde beklaagden naar een bamboebosebje in de buurt gevlucht zijn; dat Pan Roekasih daarop verscheidene malen geroepen heeft, wie er in den boom zat en Gagoes Made Mania toen naar beneden is gekomen ;