meld, hierin geene verandering brengt, terwijl die vermelding ook nergens is voorgeschreven;

O. dat de krijgsraad den reclamant, die verzocht dat dit college zoude onderzoeken eene reclame tegen eene beslissing van eenen meerdere, die geene straf daarstelde, niet ontvankelijk had behooren te verklaren met zijne reclame;

O. dat zulks derhalve alsnog door den hoogeren rechter behoort te geschieden, met vernietiging der dispositie van den krijgsraad;

Gelet op de aangehaalde artikelen en art. 5 van Staatsblad 1874 no. 28;

Beschikkende,

In Naam en van wege de Koningin !

Vernietigt de dispositie van den krijgsraad te Padang dd, 30 Maart 1892;

En, doende wat de krijgsraad had behooren te doen,

Verklaart den reclamant niet ontvankelijk met de door hem ingediende reclame over de woorden voorkomende aan het slot van de strafreden eener hem op den 6en Eebruari 1892 doof zijn korpscommandant, Majoor Winckel, opgelegde straf van veertien dagen provoost, luidende: „wordende hem de vergoeding hiervan opgelegd" ;

Verwijst den reclamant in de kosten op deze reclame gevallen.

LVIII.

20