é PANDELINGSCHAP.

(Ingezonden door Mr. H. C. VAN MEERTEN).

Het pandelingschap, dat men ook den lijfsdwang ter zake van schalden of de schuldslavernij zou kunnen noemen, is eene instelling, welke eertijds algemeen verbreid was in den ïndischen Archipel. Terwijl oorspronkelijk de macht van den schuldeischer over den niet tot betaling bekwamen schuldenaar zeer groot was, daar hij het recht had dezen te vatten en in het blok gevangen te houden, tot dat zijne verwanten de schuld hadden betaald, ja zelfs, wanneer dit niet spoedig gebeurde, hem te dooden, begon men na verloop van tijd er meer voordeel in te zien den schuldenaar als pandeling aan te houden en hem voor zich te doen arbeiden, tot dat hij zijne schuld had afgelost. Deze bevoegdheid van den schuldeischer strekte zich niet alleen uit tot den persoon van den schuldenaar, maar ook tot diens dorps- en familiegenooten, wanneer hij een dezer in handen kon krijgen en wel krachtens het bij de volken van den ïndischen Archipel heerschênde solidariteitsstelsel, waarbij de stam, het dorp of de familie aansprakelijk was voor de handelingen harer individueele leden. Bij de meeste dier volken heeft dit pandelingschap reeds van de oudste tijden af bestaan, bij het eene zelfs meer onder vaste regelen gebracht dan bij het andere. (Vgl. hierover uitvoeriger: „Het pandrecht bij de volken van den ïndischen Archipel" door Dr. G. A. Wilken, opgenomen in de Bijdragen tot de Taal- Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië, 5e volgreeks, 3e deel, 4e atl., blz. 555 en v.v.). Het spreekt van zelf dat zulk een pandeling, wanneer hij niet kon betalen of zijne familieleden dit niet voor hem deden, in een toestand geraakte niet meer dan in naam verschillende van