Verklaart beklaagde schuldig aan overtreding van Staatsblad 1872 no. 114 door het nemen van een pandeling;

Bekrachtigt overigens het vonnis, waarvan appel;

Veroordeelt beklaagde in de kosten in beide instantiëu gévallen.

Aldus gedaan enz. (31 Mei 1890).

Vonnis landraad Makasser in zake Arapa.

DE LANDRAAD TE MAKASSER,

Gezien enz. ;

Gehoord de voorlezing der acte van dagvaarding en van het relaas van beteekening daarvan aan den beklaagde, wordende dezen bij de acte van dagvaarding ten laste gelegd:

„dat hij in de maand Juni 1&90 aan de Inlandsche vrouw Kamimang ƒ 14 en vijftig duiten zoude hebben geleend, onder voorwaarde dat haar zoontje, oud ongeveer tien jaren, Noesoe genaamd, tot zekerheid van de richtige terugbetaling, zoude zijn verbonden, opdat hij, door behulpzaam te zijn bij de vischvangst, zonder daarvoor eenige vergoeding te erlangen, tot de algeheele aanzuivering, door leening zijner werkkrachten, ten zijnent zoude blijven; dat genoemde knaap dan ook daadwerkelijk gedurende tien dagen in zijne woning is opgenomen . geworden en hij dien knaap uit eigen beweging niet heeft willen laten heengaan, maar hem eerst heeft laten vertrekken, toen hij daartoe last ontving namens den assistent resident te Makasser;" Nog gehoord enz.;

Mede gehoord enz.;

O. dat de getuige Kamimang ter terechtzitting onder eede heeft verklaard, dat zij in het vorige jaar, tijdens het schip de „Emma Romer" op de reede te Makasser in brand stond, van zekeren Padjala, wonende op het eiland Satando en thans overleden, een bedrag van 'f 14 en vijftig duiten heeft geleend, onder vooi waarde dat haar zoentje Noesoe, oud ongeveer tien jaar, bij hem zoude komen inwonen en hem bij de vischvangst