dat hij, glarang, haar toen heeft aangeraden geld te Makasser te gaan halen;

dat Kamimang zich toen naar Makasser heeft begeven met de belofte binnen drie dagen terug te komen, terwijl zij haar zoontje bij hem, glarang, achterliet;

dat Kamimang eerst na verloop van ruim eene maand van Makasser terugkwam zonder geld gekregen te hebben;

dat zij toen weder is vertrokken en teruggekomen met den thans beklaagde, die zich bereid verklaarde de schuld groot f 14 en vijftig duiten voor haar te betalen, onder voorwaarde dat Noesoe op dezelfde voorwaarden als die welke waren gemaakt, toen Kamimang het geld van Padjala ontving, bij hem, Arapa, zoude komen inwonen;

dat hij, glarang, Padjala heeft laten komen, waarop beklaagde toen f 14 en vijftig duiten aan Kamimang heeft gegeven, die dat geld weder aan Padjala heeft ter hand gesteld;

dat Noesoe van af dat tijdstip bij beklaagde is gaan inwonen en hem moest helpen bij de vischvangst, zonder daarvoor eenig loon te genieten en niet eerder zijne woning zoude mogen verlaten, voordat Kamimang de f 14 en vijftig duiten aan Ar? pa zoude hebben teruggegeven ;

dat Noesoe door hem, op last van den Controleur van Tello, uit de woning van Arapa is gebaald en naar Makasser is gezonden;

O. dat beklaagde ter terechtzitting, conform de verklaring van den glarang en met die van Kamimang, heeft bekend aan laatstgenoemde ƒ 14 en vijftig duiten te hebben gegeven, opdat zij dat bedrag aan Padjala zoude kunnen teruggeven en toen de voorwaarde heeft gemaakt, dat het zoontje van Kamimang, Noesoe genaamd, bij hem zoude komen inwonen, hem behulpzaam moest zijn bij de vischvangst, zonder daarvoor eenig loon te ontvangen en niet eerder zijne woning zoude mogen verlaten dan nadat Kamimang het bedrag van f 14 en vijftig duiten zoude hebben terugbetaald ;

O. dat uit de bekentenis van den beklaagde in verband met de beide gehoorde getuigen in hoofdzaak vaststaat, dat het