I)e Ckineesche vrouw Tan Pek Nio c. s., eischeressen, comp. bij den proc» C, J. L. W. Eekhout, contra

Den Arabier Said Abdul Eaobman bin Segaf Asegaf c. s , gedaagden, comp. bij den adv, en proc. Mr. E. Yorstman.

DE RAAD VAN JUSTITIE TE MAK ASSER,

Gehoord partijen;

Gezien de stukken;

Ten aanzien der feiten,

Overnemende vooreerst het exposé daarvan, vervat in het vonnis door dezen raad op den 9 Maart 1892 tusschen partijen gewezen, waarbij, alvorens ten definitieve te beslissen, is verstaan het gevoelen van deskundigen in te winnen omtrent de navolgende vraag: „zijn volgens het Mohamedaansohe versterfrecht „volle (wettige) zusters gerechtigd tot de nalatenschap eener „vrouw, die een wettige dochter nalaat"; zijn benoemd tot deskundigen, voor het geval partijen binnen drie dagen na de beteekening van dit vonnis geene benoeming zouden hebben uitgebracht:

Intje Sitoewa, Lid van de Boedelkamer, Iladjie Nadjamoedin Daeng Nompo, Hoofdpriester en Said Abdoel Rachtnan bin Djamalolil Baharoen, kapitein der arabieren te Macasser; is bepaald dat de benoemde deskundigen zullen worden opgeroepen ter terechtzitting van dezen raad van Woensdag den 30sten Maart 1892 des voormiddags te half tien ure, ten einde den bij de wet gevorderden eed af te leggen en de kosten zijn gereserveerd tot de einduitspraak";

En voorts:

O. dat de bij gemeld vonnis benoemde drie deskundigen, die als zoodanig, bij gebreke van andere door partijen aangewezenen, zijn opgetreden, na ter terechtzitting van dezen raad van den 30en Maart 1892 den eed te hebben afgelegd, dat zij het bevolen onderzoek getrouw en naar hun beste weten zouden