op deze gronden van den gedaagde vordert vergoeding van

den wissel;

O. dat gedaagde heeft beweerd, dat eischeres met deze vordering niet ontvankelijk is om reden zij, wier houderschap van den wissel eerst na het protest kan zijn ontstaan, slechts op twee wijzen wettige houdster van den wissel kon worden, namelijk hetzij door cessie, hetzij als endossant door rembours, en dat in casu noch het een noch het ander is geschied, ja zelfs niet eens is gesteld ;

O. omtrent dit laatste, dat zelfs aangenomen, dat het houderschap van den wissel, waarop eischeres zich beroept, eerst is ontstaan nadat de wissel van nonbetaling was geprotesteerd, de eischeres in deze niettemin kon volstaan met de vermelding, dat zij was houdster van den wissel, vermits art. 185 van het Wetboek van Koophandel, waarop de onderwerpelijke actie is gegrond, deze toekent aan den houder, i. e. den wettigen houder, zonder daarbij eenig onderscheid te maken met betrekking tot de wijze, waarop men houder van den wissel mocht zijn geworden, en alleen in geval zoodanige beperking ware'gemaakt, eene vermelding daaromtrent in de dagvaarding noodzakelijk zoude zijn geweest, ten einde te kunnen beoordeelen of de ingestelde actie aan de eischeres als houdster van den wissel al of niet toekwam;

O. dat naar aanleiding van gedaagdes beweren, als zoude eischeres met hare vordering niet ontvankelijk zijn, om reden zij niet op eene der beide bovenomschreven wijzen wettige houdster van den wissel is geworden, behoort te worden onderzocht of eischeres voldoende heeft aangetoond, dat zij die hoedanigheid wel bezit;

O. dat eischeres dienaangaande bij pleidooi heeft beweerd, dat zij, na als nemer den eigendom van den wissel te hebben verkregen, nimmer heeft opgehouden wettige houdster er van te zijn, daar zij den wissel slechts ter incasseering aan de firma van Putten en Co. te Cheribon, die aldaar haar correspondent en gemachtigde was, heeft gezonden, waartoe zij den wissel van een endossement op die firma voorzag, zoodat deze nimmer pro se,