2o. dat de eischers, thans geintimeerden, niet hadden de vordering tot vergoeding van het door hen, tengevolge van het nakomen der verbintenis van den gedaagde, thans appellant, jegens de Regeering, geleden verlies met de wettelijke renten daarvan a die litis raotae, doch slechts die vordering, welke aan de Regeering zelve toekwam, lil. die tot levering van rundvleesch tegen betaling van f 0.19 per kilogram;

3o. dat de eischers geen recht hadden om het in Augustus 1890 geleden verlies dadelijk (leze : in de maand September d.a.v.) op te vorderen, doch daarmede hadden behooren te wachten tot den afloop van het aanneraingscentract (ultimo December 1890), omdat voor dien afloop ook gewonnen had kunnen worden en derhalve niet vast stond of er verlies was geleden, hebbende oorspronkelijk gedaagde, thans appellant, verder als grieven tegen 's raads vonnis aangevoerd:

B. dat door den rechter a quo ten onrechte als door hem, gedaagde, erkend is aangenomen dat de eischers een verlies van f 11 90 hebben geleden;

C. dat de rechter a quo, door te beslissen dat gedaagde het positum van eischers, dat nl. gedaagde de aanneming d. i. van de leverantie van het vleesch heeft gestaakt, heeft erkend, dat aveu, in strijd met art. 1 924 Burgerlijk Wetboek, heeft gesplitst, vermits hij aan dat aveu heeft toegevoegd de bevrijdende daadzaak, dat zulks veroorzaakt is door de eigen schuld van eischers, daar deze met gedaagde eene handeling voor geraeene rekening hadden aangegaan, waarbij zij zich verbonden om liet noodige kapitaal voor de associatie tot exploiteering van het aannemingscontract te verschaften en zij aan hunne verplichting tot levering van kapitaal niet hadden voldaan;

D. dat de de rechter a quo ten onrechte gedaagdes ontkentenis dat eischers verplicht zijn geworden de vleeschleverantie voor gedaagde voort te zetten als non avenu heeft beschouwd, althans den eischers het bewijs dier daadzaak niet heeft opgelegd;

E. dat de rechter a quo in het geding in conventie niet heeft geadmitteerd gedaagdes incidenteelcn eisch van 14 Januari 1891, daar die niet slechts gold voor den eisch in reconventie, maar ook voor dien in conventie;