O. ten aanzien hiervan, dat de requirant wel in zijne memorie beweert, dat hij den landraad op deze omstandigheid opmerkzaam gemaakt, en verwijzing naar den bevoegden rechter heeft gevraagd, maar dat daarvan uit het proces-verbaal der gehouden terechtzitting niets blijkt, zoodat die bewering moet geacht worden te zijn onjuist;

O. dat het feit, waarop requirant zijn middel grondt, ook niet in cassatie voor het eerst kan worden onderzocht;

O. dat het middel dus niet kan opgaan;

Gezien art. 104 Regl. Becktspl. O. v. S. (Staatsblad 1887 no. 44) en de artt. 58 en 432 Rv.;

Rechtdoende,

Verwerpt het beroep in cassatie;

"V eroordeelt den requirant in de kosten daarop gevallen.

EERSTE AANLEG.

RAAD VAN JUSTITIE TE MAKASSER.

Zitting van 6 April 1892.

Voorzitter: Mr. A. W. C. Vekwei.t.

Artt. 1178 ex 1211 sqq. B. W. — Artt. 510 sqq., 547 sqq., en 554 Rv. — Hijpotheek. — Onherroepelijke volmacht. — Willige verkooping. — Beteekening

aan de ingeschreven sciiuldeisciiers.

Rangregeling.

Een opposant tegen eene rangregeling zich voor den Rechtercommissaris alleen tegen de daarbij bevolen doorhaling zijner hijpotheek verzet hebbende, doch voor den rechter nietigverklaring der rangregeling vorderende, heeft het geschil uitgebreid buiten de grenzen, waarvoor door den Rechter-Commissaris verwijzing naar de terechtzitting is geschied en is daardoor met dien eisch niet ontvankelijk.

LIX. 17