Met de veroordeeling, de strafoplegging wordt nooit onrecht gepleegd omdat de wet wordt toegepast, ergo vervalt de behoefte tot herstel er van.

In zijn veel te weinig geraadpleegd werk, dat zijn wederga niet heeft, drukt Beccaria het zoo juist uit: „Le droit de reinettre au coupable la peine qu'il a encourue est saus doute la plus belle prérogative du tröne; c'est 1'attribut le plus désirable de la souveraineté; mais il est en même teraps une improbation tacite des lois." Hoe kernachtig uitgedrukt! Beccaria spreekt zeer terecht van een schuldige wien kwijtschelding verleend wordt van de rechtmatig door hem beloopen straf, la peine qu'il a encourue. In het bestreden stelsel daarentegen inag men hoogstens van een veroordeelde spreken omdat, als de gratie eene bedeeling is van recht, de mate van schuld dan ter beoordeeling staat van hem die gratie verleent en dus volgens prof. Buijs, er voor waakt dat recht geschiede. Het aanlokkelijkste attribuut van de Souvereiniteit noemt Beccaria de gratie maar, voegt hij er in één adem aan toe, tegelijkertijd eene stilzwijgende afkeuring van de strafwetten. Juist, en tot zoodanige afkeuring is sedert het moderne staatsrecht baan brak niet de Souverein bevoegd en daartoe mag de gratie niet gebezigd worden, waar de constitutie niet toelaat dat wat door de samenwerking der drie grondwettige factoren van de wetgevende macht tot stand kwam illusoir zou kunnen worden gemaakt door één dier factoren op zich zelf. Beccaria kon dat karakter in zijn tijd aan de gratie toekennen; hij had er alle reden toe; in zijn tijd toen de Souverein alles was, alle macht in zich vereenigde en bij het verleenen van gratie aan een bepaald persoon de uitvoering van de straf, door den Souverein zeiven en niet door een wet vastgesteld voor allen, aan dien bepaalden persoon kwijtschold en daardoor implicite zijn eigen voorschriften al keurde.

Edoch sedert de leer der souvereiniteit eene andere is geworden, en de staatsrechtelijke begrippen uit Beccaria's tijd voor anderen hebben moeten wijken, heeft de Souverein geen recht zijne afkeuring van wetten te uiten, veelmin daartoe het prerogatief