Overnemende de uiteenzetting daarvan vervat in liet vonnis door den raad van justitie te Seraarang ddo. 28 October 1891 tusschen partijen gewezen, waarbij aan eischer zijne vordering is ontzegd en hij is veroordeeld in de kosten des gedings;

En wijders:

O. dat de verliezende partij zich met dit vonnis bezwaard gevoelende daarvan binnen den wettelijken termijn is gekomen in hooger beroep en bij conclusie van eisch in appel zijne bezwaren daartegen heeft in 't midden gebracht en geconcludeerd: dat het den Hove behage te ontvangen het appel, te niet te doen het vonnis waarvan appel en doende wat de eerste rechter had behooren te doen, alsnog aan den appellant toe te wijzen zijne in eersten aanleg genomen conclusiën met veroordeeling van de geintimeerde in privé in de kosten der beide instantiën;

O. dat de geintimeerde daarop bij conclusie van antwoord in appel het bestreden vonnis beeft verdedigd en geconcludeerd : dat het den Hove behage te niet te doen het appel, te bekrachtigen het vonnis waarvan appel, immers en in elk geval den thans appellant, destijds eischer, met zijn in eersten aanleg gedanen eisch en genomen conclusiën te verklaren niet ontvankelijk, dan wel hem die te ontzeggen, met veroordeeling vau den appellant in de kosten der beide instantiën;

O. dat partijen daarna, afziende van pleidooi, recht hebben gevraagd op de stukken en de uitspraak is bepaald op heden;

Ten aanzien van het recht:

O. dat de al of niet juistheid van de beslissing van den eersten rechter, dat aan eischer zijne vordering behoort te worden ontzegd, afhangt van de vraag of de curatrice in een faillissement aan den failliet onttrekken en in den faillieten boedel brengen mag huurpenningen, voortspruitende uit het vruchtgebruik van perceelen, bij testament vermaakt als gelden tot onderhoud, waar deze door den erflater voor geene in beslagneming vatbaar zijn verklaard ;

O. dat volgens art. 755 van het Wetboek vau Koophandel