„alleen voor zooveel betreft het beheer der desolate boedels zoo„dat de vraag, welke rechter thans de bevoegde is om de desolaat„verklaring uit te spreken, getoetst moet worden aan het vigeerend „reglement op de rechterlijke organisatie", 1) waarbij dan verder op gronden, die thans niet ter zake doen, betoogd wordt, dat volgens de R. O. in casu de raad van justitie wel bevoegd is.

Mij komt het voor, dat deze beschikking volkomen juist is. De vraag betreffende de competentie des rechters is geene die het beheer der boedelkamers aangaat en kan dus niet gehandhaafd zijn. De raad van justitie te Soerabaja oordeelde dan ook aldus bij vonnis van den 2en April 1890, dat bij arrest van het Hoog-Gerechtshof van den I8en September d. a. v. vernietigd werd. (Tijdschrift LV p. 289 e. v.).

Verreweg de meeste uitspraken van het opperrechlerlijk collegie spreken dan ook in anderen zin als de evenvermelde beschikking van 1879. Behalve toch bij het zooeven bedoelde arrest van 18 September 1890 heeft het Hof nog o. a. bij arresten van 20 Januari 1850, 19 Juni 1859 en 17 December 1874 (T. IV p. 30, XVIII p. 49 XXIV p. 189) uitgemaakt, dat de artt. 6 en 58 van het Reglement van 1828 zijn gehandhaafd, zoodat bij de beantwoording der vraag, wie voor de boedelkamers is de competente rechter, de bepalingen op de rechterlijke organisatie van geen invloed zijn.

Moge de wetgever ook hier spoedig tusschenbeide komen om door verandering der wet ook deze kwestie uit den weg te ruimen en de competentie des rechters a leen door het reglement op de rechterlijke organisatie te doen beslissen!

1) In denzelfden geest spreekt ook een mede reeds vermeld arrest H. G. H. van 25 September 1879 (T. XXXIII p. 238) dat echter de artt. 6 en f 8 Regl 1828 en 72 Ov. niet nitdrukkelijk behandelt. In dat arrest wordt echter beslist, dat eene actie door de boedelkamer naar aanleiding van artt. 3 en 18 van het reglement tegen een Chineeschen voogd ingesteld, omdat het hier eene verbindtenis ex lege geldt, voor den raad van justitie moet worden ingesteld m. i. volkomen juist ook op andere gronden. Cf. ook arrest H. G. H. 1 Maart 1883 (T. XL p. 149).