ten laste gelegde, dat de landraad, ten onrechte verklarende dat dit feit misdrijf noch overtreding daarstelt, hem van alle rechtsvervolging te dier zake heeft ontslagen, aangezien toch deze ten laste gelegde en wel bewezen feiten daarstellen het desbewust gebruik maken van een valsch onderhandsch geschrift, strafbaar gesteld bij art. 104 jcto. 103 en 116 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders;

O. dat echter de omstandigheden onder welke het feit is begaan, termen opleveren om naar aanleiding der bevoegdheid d*n rechter bij art. 37 van het Strafwetboek voor Inlanders gegeven, de bij de wet daartegen bedreigde straf niet in hare volle gestrengheid op den beklaagde toe te passen;

O. dat mitsdien de beslissing van den landraad ten aanzien van het den beklaagde in de tweede plaats ten laste gelegde behoort te worden vernietigd;

O. dat de eerste rechter overigens op grond der wettige bewijsmiddelen, in het vonnis vermeld, terecht eene schuldig verklaring en veroordeeling tegen den beklaagde heeft uitgesproken ten aanzien van het dezen in de eerste plaats ten laste gelegde feit en dit ook naar behooren heeft omschreven;

O. dat echter tengevolge der gewijzigde appreciatie der feiten de opgelegde straf niet meer in juiste verhouding staat tot de zwaarte der gepleegde misdrijven, terwijl ook de tegen het den beklaagde in de tweede plaats ten laste gelegde feit bedreigde geldboete in revisie behoort te worden uitgesproken;

O nog, dat de beslissing omtrent de stukken van overtuiging niet is overeenkomstig de wet;

O. dat mitsdien het vonnis deels vernietigd, deels verbeterd behoort te worden;

Gelet op de aangehaalde wetsbepalingen, zoomede op de artt. 288, 293 en 411 van het Reglement op de Strafvordering voor de raden van justitie op Java enz , 305 en 329 van h*-t zoogenaamd Inlandsch-Reglement en art. 2 van Staatsblad 1889 no. 1 49;

Rechtdoende:

Vernietigt het vonnis door den landraad te Poerworedjo op LX. 14

LX. 14