instellingen priesterrechtspraak plaats te hebben, en is, sedert het Europeesch bestuur dit heeft mogelijk gemaakt, de priesterraad aldaar overeenkomstig de oude herkomsten en mitsdien wettig gevestigd.

Men denke zich eens het geval, dat Java andermaal door eene vreemde mogendheid werd veroverd en deze alsdan verordende, dat de militaire rechtsbedeeling daar voorloopig evenals op het tijdstip der verovering zou blijven bestaan.

Wanneer dan na een zeker aantal jaren eens alle militairen en militaire inrichtingen van Soerabaja naar Kediri werden overgeplaatst en deze plaats tot hoofdplaats der 3e militaire afdeeling op Java werd verklaard, zou dan die plaats ook niet wettig tot zetel van den krijgsraad mogen worden aangewezen, maar die rechtspraak steeds in het verlaten Soerabaja moeten blijven geschieden, omdat zoo de toestand tijdens de verovering was? Immers niet; de krijgsraad zetelt nu alleen te Soerabaja, omdat die plaats daartoe is aangewezen als hoofdplaats der 3e militaire afdeeling op Java; werd thans hiervoor Kediri aangewezen, dan zou ook noodzakelijk de krijgsraad aan die verplaatsing moeten deelnemen. Zoo zou dus de toestand zijn geweest tijdens de verovering en hetzelfde zou dan in de gegeven onderstelling wettig na die gebeurtenis mogen plaats vinden. Hetzelfde geldt voor de priesterraden; zij zijn overal daar wettig gevestigd, waar dit naar de nationale instellingen het geval moet zijn en zoude wezen, wanneer de Nederlanders nimmer Java haddén overheerscht; of zij vroeger, vóór dat dit het geval was, op eenige bepaalde plaats al dan niet gevestigd waren, doet niets ter zake.

Eene andere opmerking, die ik niet wil terughouden is deze, dat de schrijver zich soms in verhouding tot den duur zijner ondervinding van de Indische rechtspraktijk wel wat al te beslist uitspreekt. Waar ik b. v. bij hem lees: „het formeele recht „waarvan zoo menige bepaling — zoo niet het geheele stelsel — „in de praktijk blijkt onbruikbaar te zijn" acht ik het niet te onpas hem er op te wijzen, dat mijne 30 jarige ondervinding en studie mij volstrekt beletten die stelling zoo algemeen als zij daar is gesteld te onderschrijven en dat het mij daarom voor-