zichtiger zou voorkomen, indien hij nóg wat meerdere ondervinding der rechtspraktijk onder den Inlander geliefde af te wachten, alvorens over een dergelijk onderwerp zulk een beslist oordeel uit te brengen.

Diezelfde meerdere rijpheid zal hem er dan ook wel van terughouden om, als zoovelen trouwens, zoo oppervlakkig over den werkkring der priesterrechtspraak te oordeelen en die maar zoo los weg voor onnut en schadelijk te verklaren. Ten eenenmale — de lezing van mijn meermeld opstel zou ook hierop zijne aandacht hebben kunnen vestigen — wordt daarbij toch steeds maar uit het oog verloren, dat niet alleen over erfquaestiën maar ook over echtscheidingen door die priesters wordt geoordeeld en dat ook de boedelscheiding en boedelbereddering in die gevallen door hen geschieden. Verrichtingen ook in de Inlandsche maatschappij dikwijls zeer noodig, doch welke het veel bezwaar in zoude hebben daar anders doelmatig te regelen, en tot welke voorzeker de landraden volkomen alle geschiktheid missen.

Eindelijk zou zeker de volledigheid zijner onderzoekingen er merkelijk bij hebben gewonnen, indien hij daarbij zijne aandacht niet bijna alleen had gewijd aan de door de Boegineezen bewoonde streken, maar ook wat meer aan de landen der Mangkasaren, namelijk aan de afdeeling Zuiderdistricten en het rijk Gowa, waar eigenlijk in het rijkje Tello de Islam het eerst van Sumatra is ingevoerd en Staatsgodsdienst is geworden. Vermoedelijk is hij echter daartoe niet in de gelegenheid geweest en heeft zich tot de eigenlijke Boegineesche landen en het eiland Salaiara moeten bepalen. Het valt evenwel te betreuren, omdat ook de overige mededeelingen, die wij bezitten, mede alleen op de Boegineezen betrekking hebben. Overigens laat het zich niet denken, dat de toestand in die niet onderzochte streken met die in de nu beter bekende groote verschillen zal aanbieden. Over het algemeen komen toch de gebruiken en instellingen van Mangkasaren en Boegineezen vrij wel overeen.

Maar zooals gezegd is, door deze onvolledigheden wordt het groote belang van het door den schrijver geleverde geenszins te niet gedaan. Te minder, daar dit niet zoo zeer in zijne