de invoering dier nieuwe wetgeving uitdrukkelijk met de be. doeling om den bestaanden toestand te handhaven, voorschrijft, dat het regentschapsgerecht bestaat uit den regent, bij diens verhindering uit den Soelewatang en waar zulk een vervanger ontbreekt uit het hoogste kamponghoofd, bijgestaan door zoodanige en zoovele tot raadslieden dienende hoofden als doorliet hoofd van gewestelijk bestuur met inachtneming der onder de inlanders bestaande gewoonten zullen zijn aangewezen. Deze moeten verder volgens art. 12 ook tegenwoordig zijn bij de rechtspraak van den magistraat over inlanders, terwijl de artt. 69, 327 en 355 uitdrukkelijk den regent en den magistraat voorschrijven die raadslieden te raadplegen. Blijkbaar hebben — al komt daarover in de in die circulaire vervatte toelichting niets voor — deze bepalingen wel aan de volksinstellingen hun aanzijn te danken. Die instelling is daar dan ook zoo met het nationaal begrip van rechtspraak saamgeweven, dat zij ook bij de ontwikkeling der priesterrechtspraak in deze gewesten van zelve daarbij is opgekomen en de zoogenaamde priesterraden op Z. W. Celebes, zooals wij nader zullen zien, ook bestaan uit een alleen beslissend Mohamedaansch hoofdpriester met andere geestelijken van lageren rang als raadslieden. Deze laatsten zijn namelijk steeds zulke personen als een rechter het naaste staan; bij den hoofd vorst, de rijksgrooten, de leden van de hadat; bij de lagere vorsten of heeren, aanzienlijken uit hun gebied; bij een hoofd van lageren rang als het hoofd der Wadjoreezen te Mangkasar werden zij natuurlijk wel uit de meest gegoede handelaren aldaar gekozen.

Uit den aard der zaak nu kan of wil de vorst niet altijd in persoon als rechter zitting nemen.

Hij laat zich dan vervangen en wel door een zijner raadslieden. Dat hij daartoe dan ook de bevoegdheid bezit, blijkt voldoende uit de door Mr. N. te Salaiara verkregene inlichtingen. En gelijk ons de geschiedenis overal doet zien, gaat elke tijdelijke waarneming, wanneer zij wat dikwijls voorkomt of van langen duur is, eene sterke neiging vertonnen om in eene vaste functie over te gaan; tal van ambten en waardigheden zijn op