uit het onderzoek van Mr. N. blijkt, zoolang die vorst te Bantoewala nabij Mangkasar resideerde, dus tot 1814 toe, aldaar door den opperpriester van Boné is uitgeoefend en aan welke de te Mangkasar gevestigde Boegineezen als onderdanen van dien vorst onderworpen waren. Maar de rechtsbevoegdheid van dezen schijnt reeds veel meer uitgebreid te zijn geweest. Hetzelfde is dan ook tegenwoordig het geval in de Boegineesche rijken Kassa, Batoelappa, Alietta, Soeppa, Sawietto, Soppeng en Wadjo, omtrent alle welke van Braam Morris mededeelt, dat daar de hoofdpriester (kali) als hoofd van de sjarat — d. i. dus wel bijgestaan door de andere geestelijken als zijne raadslieden, — rechtspreekt in alle zaken betreffende huwelijken, echtscheidingen en nalatenschappen doch geheel onder het oppertoezicht van den vorst, zonder wiens bekrachtiging geen vonnis mag worden ten uitvoer gelegd. Deze wordt dan ook het eigenlijke hoofd der geestelijkheid genoemd en hieruit blijkt dat, waar de Islam meer is doorgedrongen, nu de Mohammedaansche vorst ook als het hoofd van den godsdienst wordt beschouwd en men op die wijze nu zijne bemoeienis met die zaken gaat Mohaminedaniseeren en daarmede voor den geloovige rechtvaardigen; de geschiedenis leerde ons echter duidelijk, dat niet deze qualiteit de ware grond is van zijne opperrechtspraak ook op dit gebied.

Wij zijn nu tot de bespreking genaderd der priesterrechtspraak te Mangkasar en elders, waar de bevolking onder het rechtstreeksch bestuur is gebracht van de Ned.-Indische regeering. Hier zijn ook weder Mr. N 's. mededeelingen ten zeerste belangrijk. Zooals daaruit nu duidelijk blijkt, is de Boegineesche bevolking aldaar, de zoogenaamde Wadjoreezen, er tot 1814 toe aan de priesterrechtspraak van den Bonischen opperpriester (kali) te Bantoewala onderworpen geweest, doch heeft, toen in dat jaar de Engelsche resident Philips, om aan de inmenging van den vorst van Boné in de zaken van zijn gebied een eind te maken, dezen van daar verdreef, en de aanstelling van het hoofd der Wadjoreezen aan zich bracht, hij vermoedelijk om dezelfde redenen, om ook ten deze namelijk allen vreemden invloed te bannen, ook de tot de attributen van den vorst behoorende