in die zaak zijn verzocht, als reden van het thans gedaan verzoek opgevende, dat het voorloopig onderzoek door den hulpofficier van justitie te Magetau gehouden onvolledig is, dat die onvolledigheid slechts kan worden aangevuld door een onderzoek van den RechterCommissaris ter plaatse des misdrijfs, en dat zoodanig geval wordt geregeld bij art. 96 van het Reglement op de Strafvordering;

O. dat ter toepassing van dat artikel wordt vereischt dat noodig is een plaatselijke opneming of andere daad van gerechtelijk onderzoek op de plaats van het misdrijf of elders;

O. dat die woorden niet meer omvatten dan speciale daden van onderzoek, die moeten geschieden op een bepaalde plek, waar zich iets bevindt, dat slechts daar kan worden opgenomen of die zoodanig gelegen is, dat slechts van daar uit zekere waarneming kan worden gedaan ;

O. dat onder die woorden niet te verstaan is het onderzoek eener strafzaak in deszelfs geheelen omvang, zooals de officier van justitie door den Rechter-Comraissaris wenscht te doen houden te Magetan;

O. dat het verzoek dus niet kan worden gedaan op grond van gemeld art 96, terwijl het ook in geene andere wetsbepaling steun vindt;

Nog gelet op artt. 57 en 58 van het Reglement op de Strafvordering;

Beschikkende:

Verklaart den officier van justitie niet ontvankelijk met bovengemeld requisitoir dd. 17 Maart 1893.

HET HOOG GERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH-INDIE,

Gelezen het vonnis van den raad van justitie te Semarang ddo. 23 Maart 1893, waarbij de officier van justitie bij dien raad niet ontvankelijk is verklaard inet zijn requisitoir ddo. 17 Maart 1893;

Gelet op de aanteekening van verzet dóór den officier van justitie bij den raad van justitie te Semarang tegen evenoraschreven vonnis op den 23 Maart 1893 gedaan;