had, om het ontdekken van eene verduistering van 's lands gelden te beletten en alzoo de bedoelde mogelijkheid van nadeel bevat;

O. dat mitsdien de uitspraak ten deze van den raad van justitie behoort te worden te niet gedaan en de verlangde rechtsingang alsnog behoort te worden verleend;

Gelet op art. 7 2 van het Reglement op de Strafvordering voor de raden van justitie op Java enz. en art. 92 van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen;

Rechtdoende op het aangeteekend verzet:

Doet Ie niet het vonnis van den raad van justitie te Batavia dd. 15 Februari 1890 waartegen verzet;

Verleent rechtsingang met bevel van dagvaarding in persoon tegen den in hoofde dezes genoemden verdachte J. van E. ter zake, dat hij, terwijl hij algemeen ontvanger was te T. P. en als zoodanig het beheer had van 's lands kas aldaar (17 Juli 1885 tot 15 November 1888) bedriegelijk en valschelijk inde, door hem, in voornoemde betrekking, geteekende en aan den opiumpachter aldaar verleende kwitantien over de maanden Augustus, September en October 1888 heeft vermeld, dat de opiumpachtschat, ad / 15,833,33y2 's maauds op 31 Augustus 30 September en 30 October 1888 is betaald, terwijl bedoelde pachtschat inderdaad reeds lang vóór de vervaldagen was voldaan ;

Gelast den Rechter-Commissaris ten deze te instrueeren overeenkomstig de wet.

HOOGGERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH-INDIE, (Tweede Kamer).

Raadkamer van 22 Maart 1893.

Voorzitter: Jhr. Mr. H. L. Wichers.

Raadsheeren: Mrs. W. J. Essers en J. F. Phitzinger.

Artt . 3 jcto . 301 sur lo. ( in fine), en I 89 Strafw . v. E dr.—.

Aanmatiging van bedieningen. — Poging tot diefstal.— Niet strafbare voorbereidende handelingen.