Gelet op het exploit van den deurwaarder bij den raad van justitie te Makassar A. J. Voll, van den 23sten Mei 1S93, waaruit blijkt enz ;

Gelezen de door gerequireerde aan den raad ingediende memorie gedagteekend Makassar 7 Juni 1393;

O. dat de ambtenaar van den Burgerlijken Stand te Makassar in zijne missive ddo. 8 April 1893 no. 20 aan den officier van justitie bij dezen raad (ten processe overgelegd), aan dezen bekend stelt, dat door hem in het geboorteregister over 1884 naast de acte ddo. 21 Mei no. 26 de volgende kantteekening is gesteld:

„Bij acte van Zaterdag den 8en April 1393 no. 16, ingeschreven in het loopende register van geboorten, heeft J. H. N., „hare toestemming gegeven in de in deze acte bedoelde erkenning „van hare dochter C. H. A., door wijlen Mr. J. A. R., van „welke toestemming deze aanteekening is gesteld door mij, „ambtenaar van den Burgerlijken Stand," —- met verzoek aan den officier van justitie oin voor de eensluidende inschrijving van die kantteekening in het ter griffie berustende register der geboorten over 1884 te willen zorg dragen;

O. dat het Openbaar Ministerie bij dezen raad, naar aanleiding van deze mededeeling, tegen dien ambtenaar van den Burgerlijken Stand opgemeld requisitoir heeft genomen, op grond dat art. 10 van het reglement op het houden der registers van den Burgerlijken Stand (Staatsblad 1849 no. 25) onder meer bepaalt, dat de ambtenaren van den Burgerlijken Stand in de door hen op te maken acten bij wijze van kantteekening niets mogen vermelden buiten hetgeen door de verschijnende partijen overeenkomstig de wet moet worden verklaard;

dat nu uit de acte no. 26 van het register van geboorten over het jaar 1884 te Makassar gehouden blijkt, dat de door Mr. J. A. R., gedane erkenning van het uit J. H. N., geboren kind van de vrouwelijke kunne met name G. II. A., is geschied zonder de bij art. 284 van het Burgerlijk Wetboek vereischte toestemming der moeder en mitsdien nietig is;

dat deze erkenning eenmaal wegens gebrek aan toestemming