en hij die den eed moet uitzweten, daarin berust, staat als gerechtelijk gewijsde het litis decisoire van den eed vast, en kan geen sprake zijn van den regel, dat de rechter niet aan een interlocutoir gebonden is.

Hij, aan wien de eed is opgedragen, met btteekening van het betrekkelijk vonnis opgeroepen om dien op den daartoe bepaalden dag af te leggen, doch die, hoewel verschenen zijnde, niet tot de eedsaflegging is toegelaten, omdat de wederpartij niet door hem opgeroepen en niet tegenwoordig was, moet geacht worden den eed te hebben geweigerd, zoo het wegblijven van de wederpartij niet aan een aan deze toerekenbaar opzet moet worden geweten, vermits hij in dat geval niet van een wettig beletsel heeft doen blijken.

Bilatoire exceptien mogen niet door den rechter worden te berde gebracht, als vullende hij daardoor rechtsmiddelen aan.

De Arabier Said Alie bin Oemar Hindoean, bandelaar, wonende te Batavia, appellant, comp. bij den adv. en proc.

Mr. Th. A. Ruijs, contra

de inlandsche vrouw Moehainie, ook wel genaamd en geschreven wordende Mohainie, zonder beroep, weduwe van den inlander Hadjie Mawiel en wonende op Blandongan in de stad Batavia, geintimeerde. comp. bij den adv. en proc.

Mr. A, H. du Mosch.

HET HOOG-GERECHTSHOF YAN NEDERLANDSCH INDIE,

Gehoord partijen;

Gezien de stukken;

Met betrekking tot de daadzaken ;

Overnemende het exposé daarvan, vervat in het door den raad van justitie te Batavia (Eerste Kamer) op den Ssten April 1892 tusschen partijen gewezen vonnis, waarbij aan de eiseheres hare vordering ten deele toegewezen en

lo. de gedaagde veroordeeld is haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de sommen van f 540 zijnde 71 /2 %