contra

. De inlanders Hadjie Mohamad Ahmad, godsdienstleeraar, en Mohamad Sadjat, zonder beroep, wonende in kampong Kaoeman, distriet en regentschap Koedoes, gerequireerden in voorschreven cas, comp. bij den adv. en proc. Mr. A. Maclair.e Pont.

HET HOOG-GERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH INDIE,

Gelezen liet op den 21 sten December 18 92 door den raad van justitie te Seinarang in liooger beroep van dat van den landraad te Koedoes, van den 7den Maart 1892 tusschen partijen gewezen vonnis, waarbij met tenietdoening van laatstgemeld vonnis, doende wat de landraad had beliooren te doen, alsnog de in eersten aanleg gedane en in hooger beroep herbaalde vordering in hoofdzaak is toegewezen, mitsdien het vonnis van den priesterraad te Koedoes op den Sisten Januari 1891 tusschen de appellanten, thans gerequireerden, en Hadjie Mohamad Soleman gewezen, executoir is verklaard, de geappelleerden, thans requiranten, zijn veroordeeld om binnen den tijd van een maand na de beteekening van 's raads vonnis met de appellanten over te gaan tot de scheiding en verdeeling der goederen bedoeld in het vonnis van den priesterraad te Koedoes in zake de appellanten en Hadjie Mohamad Soleman dd. 31 Januari 1891 no. 18 gewezen, hel bij exploit van den buitengewoon deurwaarder van den landraad te Koedoes Mas Mohamad dd. 8 Mei 1891 ten beloope van f 6000, gelegd conservatoir beslag is gehandhaafd, opdat de appellanten daaraan het bedrag, waarop casu quo hun belang zal worden getaxeerd, zoomede de kos'en zullen kunnen verhalen, de geappelleerden in de kosten zoo van eersten aanleg als van hooger beroep zijn veroordeeld en het meer gevraagde is geweigerd;

Gelet op de memorie namens de requiranten op den 28sten Januari 1893 door den Advocaat en Procureur Mr. Ch. A. Hennij ter Griffie van het Hoog-Gerechtshof ingediend, waarbij tegen gemeld vonnis van den raad van justitie te Semarang cassatie is ingesteld;